De ondergang van het ss. Burgerdijk.

Op 6 Januari 1939 monsterde ik voor een reis op de "Burgerdijk" naar New York and outports. Op 20 Januari arriveerden wij in New York waar onder anderen 5 miljoen Goud van de Nederlandse Regering werd gelost. Op 22 Januari vertrokken wij naar Boston waar wij de 23ste aankwamen. In Boston werden graan en sojabonen geladen waarna wij op 27 Januari weer vertrokken naar New York en wij de 28ste aankwamen. In New York werd nog wat stukgoed geladen waarna wij de zelfde dag vertrokken voor de thuisreis, tegelijk met de "Edam".

De kapiteins van de Edam en de Burgerdijk hadden een weddingschap afgesloten wie het eerst in Rotterdam zou zijn.

Het was stinkend rot weer de eerste dagen na het vertrek en wij ondervonden toen goed waarom die schepen "Drie eilandenschepen" genoemd worden. Alléén de bak, het bruggenhuis en de opbouw boven de machinekamer staken nog boven water.

Bij het vertrek uit New York had ik tegen mijn hutmaat gezegd dat wij op deze reis iets gingen beleven wat wij liever niet meer mee zouden willen maken, hoe en waarom dat moet U mij niet vragen want dat weet ik zelf niet !Toen wij een dag of twee van New York waren kwam de dienstgang naast de Machinekamer blank te staan, de golven die over het dek rolden beukten tegen de zgn. waterdichte deur aan de voorzijde en zorgde er voor dat er een constante aanvoer van water in de gang terecht kwam. Aangezien de drainleidingen van de gang verstopt waren kon het water nergens heen en kwam zodoende in de hut van de 2e wtk en ons 4e wtk hutje te staan tot een hoogte van de waterdichte deuren aan de voor- en achter-zijde van die gang. Gezien het fijt dat die deuren ongeveer 50 cm boven het dek zitten kunt U nagaan wat voor chaos het werd in onze hutten. Als wij van wacht kwamen trokken wij in de top van de machinekamer laarzen aan om naar onze hutjes te gaan. Wij gingen dan op de rand van onze kooi zitten, lagen onze laarzen op het bureautje, trokken in ons kooi onze overalls uit en gingen dan maar in die kooi liggen.

Na twee dagen waren mijn hutmaat en ik het zat, wij zijn toen in de machinekamer op de settlingtanks geklommen(waarin stookolie stond met een temperatuur van ongeveer 80 graden C). Dat was alles behalve een prettig baantje, boven op die stinkend hete settlingtanks waaruit bij iedere haal die het schip maakte een stinkende zware stookolie walm uit de onderdekse ontluchting kwam. Met gammele oude handzagen,4" stalen leidingen doorzagen, in een dubbel gevouwen positie viel ons wel even tegen ! Met wat matten onder onze kontjes zodat wij er geen blaren op kregen hebben wij het geklaard de drainleidingen door te zagen, zodat het water in de machinekamer kon lopen, waarna wij het water uit onze hutten in de gang konden hozen. De laden onder de sofa en de kooien hadden wij op de sofa vast gesjord zodat onze kleren droog konden blijven. Met de stoomverwarming in onze hutjes bij stonk het als de hel in die slecht geventileerde hokjes waar wij geen patrijspoort open konden zetten omdat wij zo nu en dan de visjes langs die poorten zagen zwemmen.

De Hwtk die een minder plezierig karakter had was het helemaal niet eens met onze actie, maar wij liepen in ieder geval weer in droge hutjes rond. Zijn hut lag aan SB kant en hij had geen natte pootjes gehad. Het was nu niet bepaald een prettige overtocht, het weer bleef slecht met veel wind en hagel-en sneeuwbuien af en aan. s’Morgens moest er van onze geliefde Hwtk. torn toe aan de winches worden gemaakt. Veel deden wij niet want met die overspoelde dekken viel het niet mee om te werken, na 2 uur torn toe kon je onze kleren dan ook uitwringen. Op Zaterdag 10 Februari om 16.20 waren wij op 49 graden 43 minuten noorderbreedte en 6 graden 27 minuten westerlengte ongeveer 7 mijl van Bishop Rock in enigszins mistig weer en wij lagen vóór op de Edam. De houten rood wit blauwe vlag opgesteld bovenop de stuurmachinekamer werd reeds verlicht door de door ons aangebrachte reflectoren. Kapitein Scriwaneck was op de brug met de eerste stuurman en de 2e stuurman toen zij in de schemering iets donkers waarnamen, denkend dat, dit de rotsgroepen rond Bishop Rock waren, veranderde de Kapitein van koers en stoomde ongeveer 30 minuten naar het zuiden. Door het slechte zicht was het moeilijk de goede positie van het schip te bepalen. Dit werd later gezien als de oorzaak van het feit dat de commandant van de Duitse onderzeeër dacht dat wij aan het zigzaggen waren.

Om 17.00 uur kwam de U-boot aan BB achter ons boven water met de Duitse oorlogsvlag in top en gaf opdracht dat wij onmiddellijk moesten stoppen. Om 17.15 werd ik afgelost om aan de eerste tafel mijn dinner te gaan nuttigen. Men was toen bezig een sloep te strijken aan BB want de Commandant, Ltz 1 Herbert Schultze, had te kennen gegeven dat hij de ladingpapieren wilde controleren. Wij verorberden onze hap, tuinbonen met vette lappen, zo snel mogelijk zodat wij nog even aan dek konden kijken alvorens weer op wacht te gaan. Ik ben toen naar mijn hut gegaan en heb een foto van de deinende U-boot gemaakt door de patrijspoort. Omdat het wat mistig was en al een beetje schemerig ben ik achter de toekijkende bemanningsleden gaan staan om nog een foto van de U-boot te maken. De eerste stuurman Dijk was met 4 matrozen naar de U-boot geroeid. De Commandant van de U-boot maakte zich niet druk om de ladingpapieren en maakte een opmerking dat papier geduldig is en dat men er op kon zetten wat goed uitkwam. Toen hij het stuwplan bekeek vroeg hij de stuurman waarom wij lege vaten vervoerden in oorlogstijd. Wij hadden inderdaad lege whisky vaten aan boord en ergens had er bij hem een lampje behoren te gaan branden.

Hoe stuurman Dijk ook argumenteerde dat wij neutraal waren, het hielp hem geen moer. Op een gegeven moment zei de Commandant tegen hem "Es tut mir Leid das ich Sie versenken muss". Hij gaf daar 3 redenen voor, ten eerste hadden wij gezigzagd, te tweede waren wij op weg naar een Engelse haven en ten derde had onze marconist geseind. Dit laatste is heel goed mogelijk want de Edam en de Burgerdijk hadden geregeld hun positie aan elkaar door gegeven met het oog op de weddenschap.

Stuurman Dijk op de commandotoren van de U-boot hoorde de Commandant orders geven een lanceerbuis klaar te maken. De Commandant vertelde hem dat hij ons een half uur gaf om het schip te verlaten. De lichten moesten gedoofd worden en de marconist mocht een telegram versturen dat wij na een aanvaring zinkende waren, dat onze positie 15 mijlen zuid van Bishop Rock was. Om 18.20 waren de sloepen los van de Burgerdijk, bepaald ordelijk was dit niet verlopen. De 4e stuurman had met de bootsman en een paar matrozen op eigen houtje een sloep aan SB zij gestreken, terwijl de Kapitein dacht dat de hele bemanning in twee gestreken sloepen aan BB kant zat.

Toen wij met onze sloep weg trachtten te roeien ging dat niet want de vanglijn bleek nog vast te zitten aan de Burgerdijk. De lijn moest gekapt worden maar er was geen bijl in de sloep, er werd dus om een zakmes gevraagd. Mijnheer van der Bosch één van de passagiers van de Burgerdijk produceerde een Herenzakmesje waarmee de vanglijn werd aangevallen. Ik hoor onze geliefde Hwtk. nog jengelen "Snij dat touwtje nou toch door jongetjes, het gaat toch om onze leventjes". Een natte manilla tros doorsnijden met een nagelpeutertje is echter niet zo simpel onder dergelijk soort omstandigheden. Het lukte en wij roeiden als gekken om tussen de U-boot en de Burgerdijk uit te komen. Om 18.40 kwam er een doffe knal, de stoomfluit van de Burgerdijk begon in onze oren jammerlijk te blazen en bleef blazen. Het klonk als een langgerekte doodskreet van een schip, een schip dat betrekkelijk snel in de golven verdween. Daar dobberden wij dan in 3 sloepen op een tamelijk hoge deining. Het ene moment keken wij tegen en andere sloep op het andere moment keken wij vanaf een golftop in die zelfde sloep neer. De Kapitein wilde de 3 sloepen bij elkaar houden en de 3 sloepen werden met lange lijnen aan elkaar vast gemaakt. De 4e stuurman had zijn zaakjes het best voor elkaar, hij vergastte ons op een muziek programma van de BBC met zijn van boord meegenomen draagbare radio. Onze sloep maakte water en om de stabiliteit te verhogen moesten sommige van ons onder in de sloep gaan zitten. Ik zat naast de Heer v.d.Bosch(Eigenaar van de Hoge Vuursche en 77 jaar oud)en wij hadden wat kurken zwemvesten onder ons achterwerk gestopt om zo goed en kwaad als het ging onze achterste droog te houden. Kapitein Scriwaneck aan het roer, achter boven ons, was bezorgd voor zijn 77 jaar oude passagier en vroeg regelmatig hoe hij het maakte. Dit begon den Heer v.d.Bosch kennelijk te vervelen en heel gevat zei de oude Heer tegen hem "Hou nu eens op Kapitein Ik heb het hier beter dan bij jou op de Burgerdijk, ik heb hier een hut met stromend water"doelende op het klotsende water onder in de lekkende sloep. Op het gangboord zat een stuurmansleerling.

Ik had al een paar maal flink zitten slikken om mijn tuinbonen en vette lappen erin te houden, want de zoon van een zeeman, die de zoon van een zeeman was en die ook weer de zoon van een zeeman was, enz. die mag toch niet zeeziek worden. De leerling werd echter wel zeeziek en in plaats van buitenboord zijn hap eruit te gooien deed hij dat binnen boord, precies op mijn uniformpet. Wel eens een maaltje tuinbonen en vette lappen in een slijmerige substantie van een uniformpetklep vlak langs Uw ogen naar beneden zien dalen ?Ik wel en net voordat ik zeeziek werd heb ik en de leerling gezegd dat hij zijn eten beter moest kauwen. Als er iemand zeeziek is geweest na deze vertoning dan ben ik het wel geweest. Ik heb toen over zitten geven tot er niets, maar dan ook niets meer over te geven was. Volgens de kranten was er voldoende te eten en te drinken in onze sloepen, niet in onze sloep, er was geen water in de watertanken en de zeekaak was niet te eten daar kon je, je gebit op breken.

In al mijn ellende moest ik toen aan het slogan van de HAL denken"It’s good to be on a wellrun ship". Ik zat daar dan op een kurkenzwemvest als een hoopje oud vuil in elkaar gehurkt te verrekken van de kou en probeerde te gelijkertijd mijn camera droog te houden en de tas met grammofoonplaten heel en droog te houden. Van tijd tot tijd werden er vuurpijlen afgestoken en wat Bengaals vuur om zo de aandacht te kunnen trekken van schepen die eventueel in de nabijheid konden zijn. Ik geloof dat, dat de ellendigste nacht van mijn leven is geweest. Natte voeten, koude benen in een natte broek, een jas die naar overgeefsel stonk, druilirig weer, het constante geklots van het water onderin de sloep en de hoge deining die volgens sommige op liep tot 10 meter hoog. De stemming verbeterde iets toen de dag aanbrak. De Kapitein schatte dat wij ongeveer 10 mijl van Bishop Rock verwijderd waren. Om ongeveer 07.00 was die afstand met 2 mijl verminderd,

Tot grote schrik van de Kapitein bleken wij nogal ver naar het Noordwesten te zijn afgedreven en de Kapitein vreesde dat wij in de hevige branding voor de kust terecht zouden komen. Met man en macht zijn wij toen gaan roeien om niet op de Needles onze sloepen aan barrels te zien slaan. De Hollandse vlag werd in de mast gehesen.

Om ongeveer 07.30 kwam er een schip aan de kim. Er werden direct vuurpijlen afgestoken en met Bengaals vuur aan latten gebonden gezwaaid. Om 08.00 veranderde het schip van koers en stoomde op ons af. Zeeziekte was vergeten, ellende was vergeten, iedereen was in een jubelstemming. Toen wij langszij van de Edam kwamen maakte ik als de bliksem nog een foto en toen ik aan boord van Edam was heb ik vanaf het dek achter de hut van de Hwtk. nog een foto van de drie sloepen gemaakt.Jan Mijlhof, een oude studiemaat van mij, was ass.wtk. op de Edam en die nam mij gelijk mee naar zijn hut, waar de verwarming vol was bijgezet. Warm worden en slapen waren onze eerste gedachten. Mijn doorweekte tas met grammofoonplaten werd leeg gemaakt. De platen waren nog in goede staat, de labels waren er afgeweekt en de hoezen waren naar de bliksem. Ik kon echter de platen aan mijn vrienden in Rotterdam geven.

Onze geliefde Hwtk wilde de volgende morgen nog een rotstreek met ons uithalen door ons opdracht te geven kleine reparaties in de Machinekamer van de Edam te gaan verrichten, maar hier stak de Hwtk den Heer Becker van de Edam een stokje voor.

Toen wij in de Downs kwamen lag de Boskoop klaar om te vertrekken. Met dit schip zijn wij naar Amsterdam vertrokken. Op 14 Februari 1940 kwam de Boskoop in IJmuiden aan, op 15 Februari 1940 s’middags om 14 u.30 stapten wij aan de Suriname kade van boord en wie stond daar op mij te wachten met een taxi ?Mijn Vader !Hij was van Rotterdam gekomen met een taxi omdat hij wilde dat ik zo snel mogelijk thuis zou zijn. De verwarming in de taxi werkte niet, maar daar kon hij niets aan doen, toen wij in Rotterdam op de Schiedamse weg uitstapten liep ik weer te verrekken van de kou.

Het eerste wat ik de volgende morgen ging doen was de grammofoonplaten, die ik voor de sport had meegenomen, bij mijn vrienden afleveren. Die zelfde dag ben ik ook nog naar den Heer Drukker van personeelszaken van de Machinedienst gegaan om om een ander schip te vragen. Ik ben toen met de Edam naar zee gegaan en heb daar de hele oorlog op gevierd !

C.de Neef.