WIBO-2

 

Na jarenlang sparen had Willem eindelijk zijn eigen kajuitzeiljacht. Er zat zelfs een inboardmotor in. Het was weliswaar een opknappertje en de motor was een oud eenpittertje dat op benzine liep, maar Willem was erg handig.

De jachthaven waar hij een ligplaats had gevonden zag er verlopen uit; hij lag aan een krakkemikkerig steigertje, je moest er heel voorzichtig overheen lopen, want je kon ieder moment door de vermolmde planken zakken. Er was sinds kort een nieuwe havenmeester, die het helemaal op zou knappen. Maar hij lag er voorlopig wel voor een prikkie.

Terwijl hij in zijn smerige overall op het voordek de roest te lijf ging met een staalborstel, kwam er uit de tegenovergelegen jachthaven, waar de dure jongens liggen, een prachtig wit kajuitzeiljacht met een geruisloze dieselmotor tevoorschijn. Terwijl hij de fraaie lijn van het jacht stond te bewonderen, kwam er een fraaie blondine uit de kajuit tevoorschijn, slechts gekleed in een witte bikini, die dezelfde kleur had als haar lange wuivende haren, naar het voorschip zweven om de fok aan te slaan. De fraaie lijn van het schip en het fantastische figuur van het meisje op het voordek vormden een uniek tafereel. Haar lange blonde haar leek op een golvende windvaan, die Willem aan windkracht zeven deed denken.

Binnen in hem ontstond er orkaankracht: windkracht twaalf.

Aan het roer zat zo'n "Captain of Industry", die van zijn vrouw, nog steeds zo slank als haar dochter, een glas whisky kreeg aangereikt. De blonde Venus scheen nog niet bezet te zijn, want hij zag geen verloofde of vriendje rondscharrelen. Zij keurde de schipper van dat roestige bootje in die smerige jachthaven geen blik waardig, terwijl hij toch zijn hand groetend had opgestoken: dit was namelijk de gewoonte op het water, maar alleen pa had schamper de hand, waarin hij zijn pijp vasthield, enkele centimeters opgeheven. Met open mond bleef hij het zich snel verwijderende jacht nastaren.

De roest, die hij zo fanatiek had zitten bestrijden, was opeens niet belangrijk meer. Snel dook hij de kajuit in en trok zijn overall uit. Stel je voor, droomde hij voor zich uit, dat die boot aan de grond zou lopen en hij zou als enige in de buurt zijn om ze op sleeptouw te nemen!

Hij zag het al helemaal voor zich: dat mooie stuk zou hem dan natuurlijk hartstochtelijk bedanken voor zijn moedige redding.

Terwijl hij zijn enige short aantrok, toevallig ook wit, besloot hij achter hen aan te gaan en dicht bij hun enige fraaie staaltjes van zijn zeilkunsten te gaan vertonen. Haastig sloeg hij de fok aan en maakte het grootzeil gereed. Nu alleen de motor nog starten en op jacht naar het jacht.

"Dat motortje loopt als een Tierelier", had de vorige eigenaar hem wijsgemaakt, maar het lukte Willem uitgerekend nu niet, om dat kreng aan de praat te krijgen. Dan maar zeilend de haven uit, tenslotte had hij dat ooit eens geleerd op een zeilschool met een BM-er, die helemaal geen motor had. De wind stond wat dat betreft gunstig. Toch besloot hij nog een keer de motor te proberen en jawel hoor, met een grote knal en een enorme rookwolk kwam die toch nog aan de praat. Struikelend over touwen en tegen de verrotte palen van zijn steiger aanduwend, verliet hij zijn ligplaats.

Het was niet zo druk op het water, zodat hij het witte jacht met zijn droomprinses al spoedig in de peiling kreeg. Op een strategisch juiste plek hees hij het grootzeil en zette hij de motor af.

Nu snel de fok omhoog en dan zou hij ze wat laten zien! In zijn haast om de fok aan te slaan had hij echter het verkeerde oog aan de sluiting bevestigd, zodat zijn fok ondersteboven de lucht inging. Dit was de schipper van het witte jacht niet ontgaan en luid lachend en wijzend wees hij zijn medeopvarenden daarop. Het mooie stuk, dat op het voordek lag te zonnen kwam overeind en lag meteen letterlijk en figuurlijk krom van het lachen. Met een vuurrood hoofd haalde Willem de fok weer naar beneden, terwijl het witte jacht gevaarlijk dicht naderde. Die ging net op tijd vlak voor hem overstag en die grijze duif riep hem toe, dat hij voortaan uit zijn vaarwater moest blijven. Willem hoorde alleen maar het lachen van zijn blonde droomprinses.

Op een andere plaats en in een andere situatie zou dit lachen hem als muziek in de oren geklonken hebben.

Door al dat gehannes met die fok had Willem niet in de gaten dat de schoot van zijn grootzeil strak was gaan staan en toen hij de fok eindelijk goed had gehesen liep zijn boot met een geweldige dreun vast op de zandbank, die daar voor de oever lag. Daardoor werd Willem als door een kanon gelanceerd en kwam hij meters verder met een geweldige klap op het water terecht. Met een enorme knal brak zijn achterstag, maar de rest van de verstaging hield de mast, weliswaar een beetje wankelend, toch nog overeind.

Doordat hij in ondiep water terechtkwam mankeerde hij verder niets en kon hij over de grond terugstrompelen naar zijn boot. Die zat zo vast als een huis, maar met de motor zou hij hem wel loskrijgen. Eerst maar alle zeilen naar beneden halen en dan gewoon dat motortje starten.

Maar de motor dacht daar anders over en weigerde alle dienst.

Na een uur duwen en wrikken vanuit het water, was hij nog geen meter opgeschoten, maar wel door en door verkleumd. Uitgerekend de "Madonna", zo heette dat fraaie jacht, kwam hem te hulp. "Wil je een sleepje?", vroeg de in smetteloos witte zeilkleding gehulde schipper, terwijl hij een gloednieuw witte tros overgooide.

"En maak die tros niet smerig".

Willem wilde van ellende het liefst door de bodem zakken, maar maakte hem toch maar vast.

"Ik zal maar zachtjes trekken, anders vliegt jouw roestige boldertje straks nog door mijn scheepshuid". Vanuit zijn ooghoeken zag Willem, dat zijn blonde Venus het tafereel met minachting in ogenschouw nam. Het vlottrekken was zo gepiept. Tijdens het slepen werd er helemaal niet naar hem omgekeken. Ter hoogte van de jachthaven zette de Crisis-Manager zijn loudspeaker aan en riep: "Ahoy, ik heb een gestrand vaartuig losgetrokken dat hier schijnt thuis te horen."

Op de steiger verscheen een meisje met kort rossig haar, gekleed in een te grote overall.

De dochter van de havenmeester. Willem had haar nog niet eerder gezien.

Haar haren hadden dezelfde kleur als de roest op zijn boot.

"Gooi die sleeptros los, eikel en laat hem niet in dat smerige water vallen", beet blonde Venus hem toe. Het meisje op de steiger had inmiddels met een lange pikhaak Willems boot deskundig naar zijn ligplaats getrokken.

"Hallo, ik ben Baukje, jou ken ik nog niet, wat een verschrikkelijke patjepeejers zijn dat toch".

"Wat een mooi lijntje heeft jouw boot, ik heb altijd al een WIBO-2 willen hebben, je ziet er niet zo veel meer. Maar je hebt hem nog geen naam gegeven".

"Ik denk, dat ik hem "BAUKJE" zal dopen", antwoordde Willem.

Jos