VOOR EN ACHTER!

of

"Toen varen nog leuk was!"

door

Roel Massink

 

24 - ‘Gyl och blå, I love you so!’ (In het Zweeds rijmt dat! Geel en blauw, ik hou van jou!)

26 april 1963 was dus m'n laatste dag als handlanger aan boord van de Caltex Eindhoven geweest. In Stock-holm hadden ze me nog wel verteld dat het voorjaar en de vroege zomer de meest geschikte tijd van het jaar was om op een Zweeds schip te komen. Ook wel logisch, want iedereen wil dan met verlof. Wie heeft er nu lol aan hagel, regen of sneeuw bij z’n verlof thuis.
Ik stuurde dus een kaartje naar huis dat ik niet thuis kwam en direct doorreisde naar Antwerpen. Ik had besloten geen tijd te verliezen en direct na afmonstering actie te ondernemen. Bovendien was ik nog pas met verlof thuis geweest. Ik ging dus rechtstreeks naar Antwerpen. Ik kwam laat in de morgen in de Sinjorenstad aan en nam voor 100 franken per etmaal mijn intrek in het Internationaal Zeemanshuis aan de Falconrui.


Als je je tandenborstel maar bij je had én ingeënt was.


Na mij daar geïnstalleerd te hebben, nam ik een kijkje in de directe omgeving. Alles wat voor een zeeman van belang was, bleek zich onder handbereik te bevinden. De Oude Manstraat, het Falconplein, plaatsen die mij later zo vertrouwd zouden worden. Daar bevonden zich praktisch alle bars en café's waar ik jaren achtereen, als ik in Antwerpen was, m'n vrije tijd door zou brengen. Oók de ‘shippingoffice’ van de Zweedse bond zat op het Falconplein, direct om de hoek. Het kantoor van de Noren bleek wat verder weg te zijn. Maar dat vond ik niet zo erg, want ik wilde toch een Zweed, daar waren immers de gages het hoogst.
Diezelfde middag begaf ik me dus nog naar het Falconplein waar het Zweedse kantoor zat. Ik had pech, want dit bleek alleen 's morgens open te zijn. Dus verkende ik de omgeving maar een beetje. Ik bleef tenslotte hangen in een café op de hoek van de Oude Manstraat, waar ik later min of meer kind aan huis werd. Het heette; 'Chez Pino'. Dat was de naam van de Italiaanse uitbater, die het samen met z'n broer Franco runde.
Als ik naar buiten keek, zag ik aan de overkant een politiebureau en een aanpalend café, dat heel toepasselijk de naam ’t Is hier beter dan hiernaast’ droeg.

Pino had één werkneemster. Ze heette Michelle, haar achternaam ben ik kwijt, maar ze kwam uit Luik en was ondanks haar nog jeugdige leeftijd al gescheiden. Verder kwam er vaak een jonge vrouw, een Vlaamse van rond de dertig, ons gezelschap houden. Die zag ik vaak en was ik heel close mee en toch ben ik haar naam vergeten. Ze had een nogal onduidelijke achtergrond, waarover ze niet veel vertelde. Ik heb ook nooit geweten wat ze voor de kost deed. Misschien zat ze wel in de prostitutie. Dat beroep was toen beter verstopt in Antwerpen dan tegenwoordig. Stom dat ik niet meer op haar naam kom.
Michelle had het moeilijk destijds. De top-zoveel werd al wekenlang beheerst door onder andere ‘Michelle’ van de Beatles. De song kwam dan ook regelmatig mét begeleidende opmerkingen, uit de jukebox. Na een tijdje was ze het zo zat, dat ze de sleutel van de muziekdoos van het buffet griste en het plaatje er uit het haalde. Andere nummers uit die tijd waren ‘Monday, Monday’ van de 'Mama’s en de Papa’s ', en ‘ Black is Black’ van een Duits/Spaanse groep. Ook ‘Une mèche de cheveu’ van Michel Polnaref scoorde hoog. Ik sta er trouwens niet voor in dat dat allemaal tegelijkertijd was. Gek dat, terwijl er zoveel 60er jaren muziek gedraaid wordt, je deze nummers bijna nooit meer hoort.
Michelle was eigenlijk het vriendinnetje van Pino, maar ook weer niet echt. Voor hem was het meer een scharreltje onder handbereik denk ik. Ze kon trouwens heel gemakkelijk voor een Italiaanse doorgaan, want ze had het zwartste haar dat ik ooit bij een Europese vrouw gezien heb. M'n leven lang heb ik al een voorkeur gehad voor donkere en donkerharige vrouwen. Het duurde dan ook niet lang of ik probeerde haar te versieren, maar maakte ogenschijnlijk maar weinig vorderingen.
Op een maandag nadat ik bij de Pool was geweest en ‘weer geen boot gekregen had, ging ik naar het café. De eerste dag van de week zat de kroeg altijd dicht en ik wist dat Pino de stad uit was. Naar ik meen was hij zelfs naar Italië voor een paar dagen. Ik dacht aan het feest, de muizen en de kat die er niet was en belde aan. Ze keek boven uit het raam van haar kamer en ik vroeg of ze meeging de stad in. Daar had ze wel zin in, want zoals elke maandag verveelde ze zich stierlijk tussen al die Vlamingen. Dat wist ik en met die wetenschap bedacht ik dat het in elk geval een goed uitgangspunt was om dat te bereiken wat ik graag wilde.
We begaven ons naar de Meir. We liepen wat winkels in en uit en bij een groot warenhuis kocht ik voor haar een handtasje dat ze graag wilde hebben. Een rib uit m'n lijf, want zo goed zat ik niet meer bij kas. Maar ja, mannen bereik je, volgens het gezegde, via de maag, bij vrouwen gaat dat anders.
We zijn nog ergens gaan zitten en hebben iets gedronken. De conversatie met haar liep ook niet op rolletjes. Als rechtgeaarde Waalse sprak ze natuurlijk geen woord Vlaams en ook haar Engels was zeer schamel. Wat ik van haar wilde, was universeel en allang duidelijk. Bovendien had ik er al wekenlang aan gewerkt, maar steeds hield ze de boot af. Het was typisch zo'n geval waarbij het vrouwelijke instinct haar ingaf haar gunsten zo duur mogelijk te verkopen en tot het einde te verdedigen of zoiets.
Maar die maandag echter, had ik blijkbaar de juiste snaar getroffen. Ik had haar zover. Haar weerstand was gebroken. ‘Monday, Monday, so good to me’ dacht ik nog samen met de M’s & P’s.
We gingen naar haar kamer in Pino’s café en deden het. Het valt me niet mee om het te toe te geven, maar waar ik me zoveel van had voor gesteld, viel enorm tegen. Het was een vrijpartij van lik me vestje. Of het aan haar of aan mij lag weet ik niet meer, maar als man voel je je toch het eerst aangesproken.

Iets heel anders maakte ik mee met een jongen van mijn leeftijd. Hij beheerde het café van z'n ouders, een paar deuren  verderop in dezelfde Oude Manstraat. Hoe het zover kwam kan ik me niet meer voor de geest halen, maar opeens bekende hij, terwijl we aan de toog van 'Chez Pino' zaten, dat hij ‘nen Janet’  was. Het drong eerst niet eens tot me door wat hij zei, want ik wist helemaal niet wat was ‘een Janet’. In een tijd dat homo’s nog niet zonder vrijwel onoverkomelijke schade voor hun geaardheid konden uitkomen, vertelde hij me in tranen dat dat met hem het geval was.
Hij haatte zichzelf. Echt helpen kon ik hem natuurlijk niet, maar ik had gelukkig voldoende begrip om te proberen hem te troosten en een paar bemoedigende woorden toe te spreken. Veel zal het wel niet geholpen hebben.
Jaren later toen dit onderwerp beter bespreekbaar werd, heb ik nog wel eens gedacht dat het voorval best iets was om een beetje trots op te zijn. Zowel voor mij als voor hem. Voor mij, omdat hij me blijkbaar voldoende vertrouwde om het mij te vertellen en voor hem omdat je toch wel lef moest hebben, want de kans dat een middentwintiger in die tijd voor zoiets begrip had, was uitermate klein.

Met Michelle ben ik ook niet veel verder gekomen. Ik had, ik dacht ergens in een Arabisch land, een ring gekocht. Het was zo'n zilveren puzzlering. Had je hem om je vinger, dan was het één ring, maar haalde hem er af dan had je vier in elkaar verstrengelde dunnere exemplaren. Als je niet wist hoe het moest, was het een heel karwei er weer één passend geheel van te maken. Welnu, deze ring wilde ik aan Michelle geven. Maar ze weigerde hem, waarschijnlijkomdat Pino in de buurt was.
Emotioneel als ik kon (en kan) reageren, heb ik hem, toen een gast binnenkwam door de deur naar buiten gegooid, het plein op. Later ben ik nog stiekum gaan zoeken, maar heb hem niet terug kunnen vinden.
In Antwerpen had ik nog een vlam. Hoe ze heette weet ik echt niet meer, maar het was een rasechte Parisienne. Ze werkte in een café aan de overkant, ook al in de Oude Manstraat. Ik kon heel goed met haar opschieten en ben ook wel met haar uit geweest. De stad in bedoel ik. Maar daar bleef het bij.
Ze wist heel goed wat ze wilde en dat was niet hetzelfde als ik. Ik kan me nog goed herinneren dat ze onbedaarlijk moest lachen om de uitspraak van mijn ‘merde’, toen ik haar vertelde wat ik er van vond.
Ze had donker rood haar, de enige vrouw met die kleur haar waar ik ooit wat van gewild heb. Ik realiseer me nu daarbij dat dat niet erg vleiend is voor m'n huidige baas. Die heeft namelijk ook rood haar. Maar die is toch al getrouwd.
In het Schipperskwartier ben ik sinds de eindjaren zestig niet meer geweest. Toen was het weliswaar een zeemansbuurt met veel café’s, maar van openlijke prostitutie was geen sprake. Nu schijnt het één grote hoerenbuurt te zijn. (Intussen ben ik er wel weer geweest, zie naschrift aan het einde van het boek!)

Ongewild ben ik een beetje vooruitgelopen op de gang van zaken. We gaan dus weer terug naar mijn eerste keer Antwerpen. De volgende morgen begaf ik me opnieuw naar het kantoor van de Zweden. Daar was het nu een drukte van belang. Het kantoor bleek zich op de eerste verdieping te bevinden, maar de belangstelling was zo groot, dat zelfs de trap nog volgepropt was met (aspirant) zeelui. Ik dacht bij mezelf, als dit de meest kansrijke tijd van het jaar is, hoe moet het hier dan in september of oktober toegaan?
Het duurde een tijdje voor ik me, via de trap, naar boven had gewurmd en uiteindelijk in het kantoor zelf belandde. Ik keek eens wat rond en besloot me te beperken tot het observeren van hoe een en ander in z'n werk ging.
Al snel bleek dat het aannemen van schepelingen, een zaak was van de ‘Union’, de bond dus. Iedereen die op een Zweeds schip wilde aanmonsteren, moest daarvan dan ook verplicht lid worden, een goede zaak. Ik was in Nederland ook al lid van de Bond voor Zeevarenden.
Er hingen twee lijsten. Een ‘Scandinavian List’ en een ‘Free List’. Er stonden namen van schepen op die bemanningsleden zochten en voor welke functies.

De eerste lijst was in het Zweeds en bedoeld voor gekwalificeerde rangen in mijn geval betekende dat motorman, waarvoor ik sowieso niet in aanmerking kwam. Verder moest je de Zweedse taal beheersen.
De andere lijst was voor alle andere baantjes waarvoor geen specifieke kennis nodig was, noch dat je Zweeds kon. Daarvoor kon zich dus in principe iedereen melden.
Op een gegeven moment ging het luikje open en een man die ik niet kon zien omdat ik intussen weer ergens achteraan stond, brabbelde iets in het Zweeds door een microfoon waarvan niets te verstaan was; ‘Hansson i morron bla, bla…….’
Ik verstond toen natuurlijk nog geen woord Zweeds en dacht dat alles zich in het Engels zou afspelen. De nu omgeroepen berichten bleken echter voor direct met naam aangesproken mensen te zijn.
Ondanks dat, verdrongen zich zo'n 50 man voor het luikje, maar dat ging onverbiddelijk weer dicht. Het viel me op dat zich voor het loket uitsluitend Spanjaarden, Portugezen, Italianen, Grieken etc. bevonden. De meesten, met uitzondering van de Grieken wellicht, waren nog niet instaat om in het Engels tot drie te tellen, laat staan in het Zweeds.
Ik dacht bij m'n eigen, wat een janboel en bezon me op wat me te doen stond. Want dit schoot niet op.
Om te zien hoe een en ander in z'n werk ging, bleef ik de zaak nog een tijdje volgen. Omdat er geen enkele beweging meer achter luikje viel waar te nemen, verlieten twee Scandinaviërs, Denen zoals later bleek, het rookhol en ik volgde hun voorbeeld.
Ze gingen linea recta naar de Scandia Bar en ik dacht dat is misschien wel de aangewezen plaats om iets wijzer te worden en ging dus gelijk met hen de kroeg binnen. Ik klampte ze aan en vroeg of ze zin hadden in een pilsje.
Eenmaal aan een tafeltje gezeten vroeg ik ze mij eens uit de doeken te doen hoe een en ander in z'n werk ging op dat kantoor. Ze vertelden me dat ik me niet druk hoefde te maken over al die Zuid-Europeanen. Zij kwamen pas aan de beurt als er niemand meer was die Engels verstond.
Wat ik moest doen was me laten inschrijven als lid van de bond en zeggen dat ik al gevaren had en als wát. Dan kon ik ook aangeven voor welke functie ik aanmerking dacht of hoopte te komen. Uit dankbaarheid voor die kennis gaf ik nog een rondje.
De volgende morgen ging ik op tijd weer naar het kantoor. Ik klopte op het inmiddels al een beetje beruchte luikje en zei dat ik me als lid van de bond wilde aanmelden. Dat bleek in goede aarde te vallen want prompt werd een en ander geregeld. Tijdens de formaliteiten overhandigde ik mijn monsterboekje waarin stond dat ik handlanger (wiper zei ik er nog bij) was. Ik zei dat ik een gelijksoortig baantje wilde op een Zweeds schip.
Ondanks de goede tijd van het jaar, was dat toch nog niet zo eenvoudig op dit moment zei de man. Maar als ik wilde kon ik meteen weg als ‘ekonomi-biträde ’. Dat betekende weer als bediende, zo was ik drie jaar eerder ook begonnen. Maar ik dacht als ik maar een keer op een Zweed zit, dan komt de rest vanzelf. Ik zei dus; 'Yes that would be fine'.

Het schip heette Anjan en was van de rederij Lundgren och Börjesson in Helsingborg. Het lag in Rouaan in Frankrijk. De papieren werden in orde gemaakt, m'n inentingen waren allemaal nog geldig. Ik kreeg geld voor een treinkaartje en kon dus dezelfde dag nog op de trein richting Frankrijk. De Anjan bleek een vrijwel nieuw en enig schip van deze rederij te zijn. Een kleine rederij dus. Bouwjaar 1960, het mat 8.793 BRT en liep 14,5 knopen. Het schip had in totaal 8 eigenaren en liep uiteindelijk in 1983 als Panamees op een reis van Varna naar Mogadiscio aan de grond en was total-loss.

De Anjan. Hier als Tigris! (zie volgende hoofdstuk)

Nu ik weer bediende was moest ik me weer melden bij de hofmeester. Dat bleek een Fin te zijn. Hij legde me uit waaruit m'n werkzaamheden zouden bestaan.
Van hem is me het meest bijgebleven dat z'n Engels niet zo denderend was. Zo kon hij bijvoorbeeld 'because' en 'off course' niet uit elkaar kon houden.
Als je aan hem vroeg: ‘Steward I would like to have a day off tomorow’, dan antwoordde hij; ‘Because, because, no problem!’. Een andere bijzonderheid was dat z'n moeder uit Nederlandsch-Indië afkomstig was, maar nu ben ik geloof ik in de war met de hofjood van de Disa, ook een Fin maar dat was later.
Het werk dat ik moest doen was het op orde houden van enkele hutten aan bakboord, waarvan de belangrijkste en natuurlijk de grootste die van de hoofdmachinist was. Verder had ik een lange gang schoon te houden en moest ik de proviandkamer bijhouden. Vooral dat laatste beviel me wel, want dat bood wellicht onvoorziene mogelijkheden. Dat had ik immers op de Westland al ervaren.
Tegelijk met mij kwamen uit Engeland een zestal nieuwe bemanningsleden. Eén van hen, een Schot, heb ik maar een paar uur gekend en dan nog alleen onder de naam Mac en onder invloed. Hij werd de volgende dag alweer op de veerboot richting Albion gezet. Aanleiding hiertoe was het feit dat hij met een enorm stuk in z'n kraag op de kade een geparkeerde motorfiets had gebruikt voor joyriding. Hij werd door de politie gepakt en kwam er met de uitwijzing nog goed vanaf.
De anderen waren Geordies van de Tyneside. Drie ervan werden directe collega's van mij, hele jonge knapen, veel jonger als ik. De eerste, een sproetig knaapje, heette Paul Kennedy. De andere Brian Wilkinson, was nog maar 14 en had nog de molligheid van een schooljongetje. Van de derde kan ik me de naam niet herinneren. De andere drie waren matroos, resp. matrozen o/g. De matroos heette Harbour en de andere twee waren een lang, rossig type en een gevluchte Oostduitser. Waarom die laatste niet in Westduitsland maar in Engeland woonde, weet ik niet meer. Ik geloof dat alle andere al aan boord aanwezige bemanningsleden Scandinaviërs waren.