Toen varen nog leuk was

 

Een hoofdstuk uit het boek van Roel Massink

 

 

 

 

12 - De aanhouder wint.

Ik was nog steeds in dienst bij de spuiterij van de firma Huyskes aan de Daalweg en vond intussen dat Enschede toch wel erg klein werd. Toen m'n vader zich bij een, op die leeftijd niet ongebruikelijke botsing tussen hem en mij, liet ontvallen dat ik; "M'n poten maar eens ergens anders onder tafel moest steken", wist ik het zeker. Ik moest en zou naar zee. Weg uit dit benauwende en naargeestige provinciestadje. Wat moest ik hier nog waar ik alles al kende? Terwijl de wereld zo groot was en ik daar nog zo weinig van gezien had?
Op 14 april 1960 ben ik opnieuw naar Amsterdam gegaan om een poging te wagen een rederij te vinden die mij wél zou goedkeuren. Een monsterboekje had ik al, ik kon dus direct een rederij zoeken.

  
Waar ik ooit voor m'n eerste reis met de Westland vertrok, is nu een supermarkt gevestigd

Ik bezocht, zonder enig resultaat, diverse maatschappijen zoals de KNSM en De Nederland. Met een onvoldaan gevoel, om niet te zeggen een beetje depri, liep ik weer richting Centraal Station. Als je, zoals ik deed, gewoon de Oostelijke Handelskade afliep, kwam je vanzelf langs de NV t.v.v. De Koninklijke Hollandsche Lloyd. Dat t.v.v. stond voor 'tot voortzetting van'.
Hoewel ik niet veel hoop meer had, wilde ik toch nog een poging wagen, ik had de hele dag al nul op m'n request gekregen, die kon er ook nog wel bij. Ik kwam in een soort gangetje terecht, waar in één van de ramen een luikje zat met de aanduiding; "Aannemer van Schepelingen" . Ik klopte aan en ja hoor, weer zo'n nors type dat vroeg wat ik wilde. Intussen een beetje bedeesd, na alle ervaringen van die dag, zei ik dat ik een boot zocht. De man vroeg of ik aan dek, in de machinekamer of in de civiele dienst voer. Ik antwoordde dat ik helemaal nog niet gevaren had. Daarop repliceerde hij, dat wanneer ik als bediende wilde varen, hij binnenkort een plek voor mij had. Natuurlijk greep ik die kans met beide handen aan. Daarop vroeg hij mij wanneer ik beschikbaar was. Ik antwoordde; Direct!
Hij stuurde me naar een dokter Klokke ergens in Amsterdam om gekeurd te worden en zei dat ik me daarna weer bij hem moest melden. Zo gezegd, zo gedaan. Gezien mijn ervaring vier jaar eerder, toen ik bij de Nederland werd afgekeurd voor een zelfde baantje, was ik natuurlijk bang dat dat weer zou gebeuren. Maar deze dokter keurde me goed voor de civiele dienst. Ik weer terug naar de aannemer.
Die vertelde me dat ik naar huis kon gaan en een telegram zou krijgen waarin stond wanneer ik me moest melden. Ik stond op de monsterrol van de Westland, een schip dat in de loop van de week in Amsterdam zou aankomen.
Door al die norse mannen die steeds maar nee riepen door glazen luikjes, was m'n branie wel een beetje verdwenen. Maar ik was ontzettend nieuwsgierig waar het schip naar toe ging, dus vroeg ik dat. Korzelig antwoordde de man; "Uruguay en Argentinië".
Ik werd er bijna duizelig van, ik Roelof Evert Massink uit dat duffe Enschede, ging gewoon naar Zuid-Amerika dus. In het besef dat ik nu in feite al zeeman was, heb ik als in een roes, de trein terug naar Enschede genomen. Ik kon bijna niet wachten totdat ik thuis was. Ik kon de neiging om aan m'n medepassagiers in de trein te vertellen dat ik over een week of drie in Buenos Aires zou rondlopen, maar nauwelijks onderdrukken.
Eindelijk thuis gekomen popelde ik natuurlijk om te vertellen waar ik geweest was die dag en wat ik bereikt had. M'n vader was er nog niet, die had de avondploeg. Ik vertelde het dus aan m'n moeder. Zij knikte en zei; ja, ja. Maar ik merkte dat ze geen benul had van wat ik zei. Afgezien daarvan had ze natuurlijk absoluut geen idee waar Uruguay en Argentinië zouden moeten liggen en hoe ver dat was. Of m'n broer thuis was, weet ik niet meer. Zoals gewoonlijk wanneer m'n vader de middagploeg had, ging m'n moeder om tien uur koffie zetten. Die was dan klaar als m'n vader om kwart over tien thuis kwam. Toen hij thuis kwam wilde ik wachten met m'n verhaal tot hij in z'n stoel zat. Maar m'n moeder was me voor. Of hij (m'n vader) wel wist waar ik geweest was die dag? Toen m'n vader daar negatief op reageerde zei ze; ‘Naar Amsterdam’. Zo, zo zei hij, wat ik daar dan wel moest. Eindelijk kon ik m'n ei kwijt aan iemand die wel kon overzien wat de gevolgen van m'n actie waren. M'n vader realiseerde zich onmiddellijk dat zijn rol in m'n leven binnenkort aanmerkelijk kleiner zou worden en accepteerde dat ogenschijnlijk berustend. Hij vroeg me alleen nog of ik van mening was dat het een verstandig besluit was. Ik legde uit dat ik het wel bekeken had in Enschede en met al die rotbaantjes. Dat was natuurlijk geen antwoord op z'n vraag, maar hij reageerde nauwelijks.


De volgende dag, ik meen me te herinneren dat het een donderdag was, ben ik naar m'n baas dhr. Derksen gegaan, om m'n ontslag aan te kondigen. Die reageerde op z'n eigen, flegmatieke wijze. Zelfs toen ik zei dat ik ook niet de voorgeschreven twee weken kon uitwerken raakte hij niet van z'n stuk. Ergens was hij misschien wel blij, dat ik weg ging. Z'n dochter had namelijk meer belangstelling voor mij dan hij prettig vond. M'n bijna ex-collega's keken me aan alsof ik het zevende wereldwonder was. Dat iemand, uit Enschede nog wel, ging varen dat maakten ze tenslotte niet elke dag mee. De meesten, behalve de ene Indiëganger, waren niet verder van huis geweest dan de gemiddelde Nederlander in die tijd en dat was niet ver. Ze wisten hun bewondering voor mij niet anders te uiten dan zich achter hilariteit te verschuilen. Maar mij maakten ze de kachel niet aan, ik had immers bereikt wat ik graag wilde.
Weg uit die smerige verfspuiterij, waar je per dag en op kosten van de baas, een liter melk moest drinken vanwege al de cellulose die je binnenkreeg. Weg uit Enschede, waar ik m'n draai niet kon vinden.
Ik geloof dat ik die week nog heb uitgewerkt. De tijd die me nog restte in Enschede, gebruikte ik om bij C&A een koffer te kopen (die ik nog steeds heb) en bij een dump aan de Kuipersdijk een plunjezak. Allerlei zaken zoals extra kleren werden gekocht en ik was er klaar voor.

Zo niet m'n vader. Die vond het, ondanks het in de praktijk brengen van zijn eigen voorstel, (van die poten onder een andere tafel en zo) maar niets. Hoe meer mijn vertrek dichterbij kwam, hoe meer het idee dat ik wegging aan hem ging knagen.
In die tijd had je een kermisattractie die "The Flying Enterprise" heette. Het was een soort bak waar je met een aantal mensen in kon en die dan enorm tekeer ging. Het stelde een schip voor, een Liberty. Deze schepen waren in de oorlog in grote aantallen in Amerika gebouwd en in de vijftiger jaren voeren er nog talloze Liberties over de wereldzeeën. Eén zo'n schip was "The Flying Enterprise" en de kapitein heette Carlsen, een Deen. Het schip kwam, rond de kerst ergens in de vijftiger jaren, in een zware storm terecht en maakte dagenlang enorm slagzij. Iedereen was al van boord, behalve de kapitein. Die hoopte het schip nog te kunnen redden.
De lotgevallen van het schip en de kapitein waren dagenlang wereldnieuws. Uiteindelijk is ook de kapitein van boord gehaald en was op slag een beroemdheid. Ik denk dat m'n vader onder andere daar op doelde, toen vroeg of ik wel wist hoe de elementen te keer konden gaan. En, liet hij er bezwerend op volgen, ik kon niet eens zwemmen. Dat was toch al een doorn in z'n oog, want zelf was hij een uitmuntend zwemmer die ook wedstrijden gezwommen had. Ik antwoordde dat ik van plan om gaan te varen, niet om te zwemmen.

 

   In de verte de Flying Enterprise met veel slagzij over bakboord.


Al gauw bleek dat hem nog iets anders dwars zat. Het ruwe leven op zee, zonder god en gebod en vooral de manier waarop zeelui doorgaans contact met vrouwen hadden. En wat voor vrouwen? Daarbij zal hem wel te binnen zijn geschoten dat mijn enige seksuele voorlichting bestond uit één, terloops uitgesproken volzin, enkele jaren eerder, nog in de Pluimstraat. Hij zei letterlijk: ‘Wat ze op straat zeggen, moet je niets van geloven’. Over wat ik dan wel moest geloven, werd natuurlijk met geen woord gerept. Al heel gauw zou echter blijken dat dat achteraf ruim voldoende was. Er zijn weinig essentiële zaken in m'n leven geweest die ik, wanneer we de kwaliteit even buiten beschouwing laten, zo snel onder de knie had.

Bovendien had ik al een beetje geoefend. In die tijd gingen we namelijk eens per jaar naar een wielerwedstrijd in Münster, het OPD-Rennen genaamd. De laatste keer dat ik daar ben geweest, was op de terugweg kermis in Burgsteinfurt. Daar hebben we even rondgekeken en raakten in gesprek met twee, uiteraard Duitse, meisjes. Eén van de twee had prachtig lang pikzwart haar, maar foeilelijke benen. Vraag me niet hoe, want zo'n held was ik niet, maar op een of andere manier wist me met haar af te zonderen van de groep en naar de zijkant van het kermisterrein te krijgen. Ik geloof dat Mart vd Heuvel uit Hengelo de weg al had geëffend voor me. Om een oud cliché nog maar eens een keer te gebruiken; van het een kwam het ander. Alleen had ik nog nooit meegemaakt dat alles zo gemakkelijk verliep. Zij was een en al gewilligheid. We begaven ons naar wat in de nabijheid gelegen bosjes. Het had er alle schijn van dat het zou gebeuren. Het was een meisje dat zelf ook initiatieven ontplooide. Hoe dan ook we maakten aanstalten om een en ander met flair af te ronden. Op de achtergrond werd net "Weiß, und Rot, daß sind die Farben der Liebe" gespeeld. Terwijl even later Billy Vaughn met z'n "Sail along Silv'ry Moon" voorbestemd was om de finale te begeleiden. Maar...... zover kwam het niet!
Vóór dat we zover waren, werden we gestoord door voorbijgangers en was alles voorbij. Wat een anti-climax. We zijn toen maar weer teruggeslenterd om de anderen weer te op te zoeken. Ja, de eerste schreden op het sekspad waren toen nog een stuk moeilijker dan tegenwoordig. Maar dit terzijde. M'n vader zat er intussen maar mee.

Iets wat ook nog wel negatief op de gemoedsrust van m'n vader zal hebben gewerkt waren de juist in die periode 1956 - 1963, gepleegde nogal sinistere moorden op De Wallen, die jarenlang de kranten-kolommen vulden. Moorden op Magere Jossie, Chinese Annie, Zwarte Truus en nog een stel die op één na onopgelost bleven. Hij zal die ongetwijfelt geassocieerd hebben met het ruwe leven dat ik tegemoet ging. Want De Wallen en het zeemansleven waren onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Maar of hij er nu wel of niet mee zat, het kon niet voorkomen dat er al snel een telegram kwam. Hierin stond, dat ik me op de 22ste bij de hofmeester van de Westland moest melden.

 Precies een week nadat ik naar Amsterdam was geweest. Wat kan een leven snel veranderen.
Heel omstandig werd afscheid genomen en wel duizend keer heb ik moeten beloven toch vooral voorzichtig te zijn en me niet met iedereen in te laten. Zo begaf ik me op 22 april 1960, na een slapeloze nacht overigens, weer naar Amsterdam. Nu zou het gebeuren, eindelijk naar zee.