Zoetwatervoeding.

De groote ketels zoowel als de donkeyketel worden steeds met zoetwater gevuld en bijgevoed. mocht het in onvermijdelijke gevallen noodig blijken, dat zeewater voor het opvullen of bijvoeden gebruikt moet worden, dan moet voor elke ton zeewater, vóór het in den ketel pompen, 8 K.G. gecalcineerde soda worden toegevoegd om de in het zeewater aanwezige kalkzouten onschadelijk te maken.
Op schepen zonder suppletiewatertank, doch voorzien van een evaporator, moet door evaporeeren in de extra voeding worden voorzien en mag nimmer hiervoor zoutwater worden gebezigd dan alleen in onvermijdelijke gevallen op uitdrukkelijke order van den hoofdmachinist, in welk geval dit in het machinejournaal en in de ketelrapporten moet worden gemeld met de omschrijving van den redenen. Op schepen met weinig of geen zoetwaterberging ten behoeve van den machinedienst, moet op lange reizen niet te lang gewacht worden met evaporeeren, teneinde dit zoolang mogelijk te kunnen doen.
De in de evaporator gevormde stoom mag niet minder dan 15 lbs overdruk hebben, om het opkoken en het meevoeren van zoutwater te vermijden; vooral met den weir's evaporator (oud model) moet zoo langzaam mogelijk geëvaporeerd worden. De donkeyketel mag niet gebruikt worden als zoetwatertank voor het bewaren van suppletie water voor de groote ketels, daar spoedige intering van de inwendige keteldeelen hiervan het gevolg zou zijn.
In zeewater bevinden zich, behalve onschadelijke zouten, magnesiumchloride en zwavelzure kalk en gips.
Bij verhitting van zeewater scheidt het chloor zich af en gaat eene verbinding aan met waterstof, waardoor zoutzuur gevormd wordt.
Dit is een sterk zuur, dat de ketelplaten aantast en ijzerroest vormt.
Bevindt zich nu echter gewone of koolzure soda in voldoende hoeveelheid in het ketelwater, dan zal het chloor zich met natrium van de soda verbinden, waardoor keukenzout ontstaat, terwijl het magnesium omgezet wordt in magnesium-carbonaat. Het keukenzout nu is onschadelijk terwijl het magnesium-carbonaat zich met water tot magnesium hydroxyde verbindt, hetwelk neerslaat; het daarbij gevormde koolzuur wordt door koken uitgedreven. Verder bevindt zich in zeewater gips.
Gips zet zich op de toppen der vuren, vlamkastplaten, water en vlampijpen af als hard ketelsteen, dat alleen te verwijderen is door bikken, waardoor de platen en pijpen veel te lijden hebben.
Bovendien wordt de warmtegeleiding voor een groot deel belet, waardoor het nuttig effect van den ketel vermindert en het brandstofgebruik belangrijk toeneemt. Nu wordt ook door soda de werking van het gips onschadelijk gemaakt. Gips is zwavelzure kalk.
Bevindt zich soda in het ketelwater dan verbindt zich de kalk van het gips met het koolzuur van de soda tot krijt, hetwelk in water volkomen onoplosbaar is, terwijl het gips zich met de natrium van de soda verbindt tot glauberzout.
Deze beide stoffen zijn onschadelijk.
Het krijt bezinkt als slik in den ketel, terwijl het glauberzout in het ketelwater blijft opgelost.


Onderzoek ketelwater en voedingswater.


De voornaamste oorzaken waardoor stoomketels inwendig verteren zijn zeewater en lucht. Het is dan ook van groot belang te zorgen, dat deze niet met het voedingswater in den ketel komen.
Door een lekken condensor of lekke wasteklep zou zeewater met het voedingswater kunnen worden meegevoerd en zou dit bij eene geringe hoeveelheid aan het waterpeil van de ketels niet worden opgemerkt.
Daarom moet het voedingswater en het ketelwater elken dag op de dagwacht en op de platvoetwacht onderzocht worden; het voedingswater met zilvernitraat en het ketelwater met phenolphtaleine, terwijl dan tevens het gewicht van het ketelwater met den Salino meter bepaald moet worden bij eene temperatuur van 200 graden F. Men neemt voor dit onderzoek een reageerbuisje met voedingswater en voegt hierbij eenige druppels zilvernitraat; er zal dan, indien het voedingswater in het geheel geen zouten bevat, geene verandering door dezes bijvoeging hebben. Is echter door bovengenoemde oorzaken zeewater bij het voedingswater gekomen, dan zal door toevoeging van het zilvernitraat een kaasachtige zelfstandigheid bezinken.
Wordt zout in het voedingswater geconstateerd, dan moet zoo spoedig mogelijk de lekkage opgespoord en verholpen moeten worden.
Voor het ketelwateronderzoek met phenolphtaleïne neemt met een reageerbuisje, dat met ketelwater gevuld wordt en voegt hierbij eenige druppels phenolphtaleïne. Kleurt het water nu donkerrood, dan is dit een teeken, dat het ketelwater nog soda bevat, krijgt men echter een melkachtige verkleuring, dan moet zooveel soda aan het voedingswater worden toegevoegd totdat het ketelwater bij het reageeren rood wordt.


Gebruik van den voedingswatervoorwarmer.


Op schepen, voorzien van een voedingswatervoorwarmer, moet dit toestel steeds gebruikt worden om het voedingswater zoo warm mogelijk in de ketel brengen. Hierbij moet er vooral voor gezorgd worden, dat de bij de verwarming van het water vrijkomende lucht wordt afgevoerd.
De lucht, die door de verwarming uit het voedingswater vrijkomt, bevordert in hooge mate de vertering der inwendige keteldeelen.
De tempereatuur van het voedingswater moet daarom in den voorwarmer zo hoog mogelijk opgevoerd worden, terwijl de uit het water vrijkomende lucht naar de warmwaterbak of condensor moet worden afgevoerd. In den Weir's voorwarmer hangt de temperatuur van het voedingswater af van den druk in de L.D. stoomschuifkast.
De luchtkraan op den luchthelm moet voldoende openstaan om de lucht af te voeren.
Wordt de lucht naar den condensor afgevoerd, dan moet er, vooral wanneer met verminderde vaart gestoomd wordt, zorg voor gedragen worden, dat de luchtkraan niet te veel openstaat; hierdoor zou een gedeeltelijk luchtledig in den heater gevormd worden, waardoor het water zou gaan koken en de pomp onregelmatig zou werken. De vorenstaande temperaturen kunnen dan alleen verkregen worden, wanneer de de druk in den heater overeenkomt met den druk in de L.D. stoomschuifkast.
De stoomtoevoer naar de pomp, die door de smoorkraan aan den heater geregeld wordt, moet zoo zijn, dat de heater nooit geheel leeg gezogen wordt en de pomp zich met elken slag geheel met water vult. Met gewone voedingspompen en kirkaldy voorwarmer kan één pomp buiten werking gesteld worden, waardoor met elken slag minder lucht in de voedingleiding komt. Het luchtkraantje op den kirkaldy voorwarmer moet zooveel open staan, dat de stand van het water in den luchthelm ongeveer 4 Eng. dm. boven den onderwartel van het aan den luchthelm aangebrachte peiltoestel komt.
Bij kirkaldy's voedingswatervoorverwarmers moet zooveel mogelijk het losnemen der wartels van de verwarmingsbuizen vermeden worden; het geheele toestel kan uit elkander genomen worden, zonder één dier wartels los te maken.


Smeren van cilinders, stangen enz.


Onder stoom zijnde moet bizonder zorg worden gedragen, dat de stoomcilinders, stoomschuiven en alle deelen, welke met stoom en voedingswater in aanraking komen, zoo weinig mogelijk worden gesmeerd, teneinde de zeer nadeelige werking van olie in de stoomketels zooveel mogelijk te voorkomen.
Het gevaar, waaraan stoomketels, die steeds met zoetwater bijgevoed worden zijn blootgesteld, is het inzakken van vuren en vlamkastwanden door vet en olie, die in fijnverdeelden toestand met het voedingswater in den ketel komen.
Minerale of de bij ons gebruikte cilinderolie verdampt bij een temperatuur van ongeveer 300 graden, terwijl deze olie door soda niet verzeept wordt. De temperatuur van stoom van 170 lbs druk is 187 graden , zoodat de olie in den ketel niet verdampt, doch door het circuleerende ketelwater medegevoerd wordt en zich op de verwarmde oppervlakte afzet. Hier vormt zij spoedig een dun laagje, dat zeer isoleerend werkt en waardoor de platen oververhit worden met het gevaar van inzakken. Door krijt in fijn verdeelden toestand in het keetelwater te brengen, kan de schadelijke werking van de olie opgeheven worden, daar krijt de eigenschap heeft om olie op te slorpen.


Breinen en spuien.


Bij een stilliggend schip en wanneer geen stoom afname plaats heeft, dus wanneer het ketelwater in rust is, moet door doelmatig breinen en spuien het met olie verzadigde slib verwijderd worden.
Het breinen en spuien moet met korte tusschenpoozen geschieden, waardoor het slib telkens weder in de nabijheid der spuipijp kan bezinken.


Ketelrapporten.


Voor den behandeling der ketels moeten ketelrapporten bijgehouden worden. Deze rapporten loopen over een tijdruimte van ongeveer 6 maanden, dat het schip onafgebroken in dienst is geweest, dus van de eene tot de volgende ketelschoonmaakbeurt. Na elke reparatie wordt van deze rapporten, welke nauwkeurig moeten worden ingevuld, een afschrift naar den Chef van den Technischen Dienst opgezonden, terwijl het origineel in het archief van den machinedienst aan boord bewaard blijft.


Waarschuwen bij aankomst op eene plaats.


Teneinde vuren langzaam aan te kunne verminderen wordt de machinist der wacht minstens een half uur voor de aankomst eene reede of eene plaats door den gezagvoerder gewaarschuwd.
Bij het tijdelijk gestopt liggen der druk op de ketels zoo hoog mogelijk houden.
Bij het gedurende eenige uren op eene plaats gestopt liggen is het, ter vermijding van ongelijke uitzetting der ketels door temperatuurverschillen bij verschillende stoomdrukken, wenschelijk den stoomdruk op de ketels zoo hoog mogelijk en constant te houden b.v. 10 à 15 lbs onder de vollen druk.
heeft gedurende eenige uren geen stoomafname plaats gehad, dan is het zeer gewenscht bij gebruik van Schotsche ketels, het ketelwater eenigen tijd te circuleeren, zelfs al staat bijna de volle stoomdruk op de ketels.

Schadelijke gevolgen van koude lucht in vuren en vlamkasten.

Het instroomen van koude lucht in vuren en vlamkasten moet zooveel mogelijk worden vermeden, indien dit niet bepaald voor de goede verbranding noodzakelijk is. Bij het opgooien van brandstof of het schoonmaken der vuren moet daarom de vuurdeur zoo kort mogelijk worden opengehouden.
Bij aankomst eene reede moeten de vuren zorgvuldig worden opengebankt, liefst naar achter, zoodat het gat boven de vuurbrug met de overgebleven brandstof wordt afgesloten. Ook dan moet het instroomen van koude lucht zorgvuldig worden vermeden door de dempers en vuurdeuren af te sluiten.
Bij residu stokende ketels worden de branders voor zoover noodig uitgemaakt en de dempers en andere luchtgaten in de vuren, die geheel afgezet worden, dadelijk daarna afgesloten. Het instroomen van koude lucht kan door de spoedige afkoeling, het ontstaan van scheuren en het lek worden van naden, water en vlampijpen veroorzaken.
Voor ketels met geforceerden trek en met kolen stokende moet de luchtdruk in de toevoerleiding naar de vuren minstens 2" bedragen en kan die zelfs tot 3" worden opgevoerd. De bovenklep behoeft gewoonlijk niet meer dan half open te staan en bij het schoonmaken van vuren of het opgooien behoeft deze klep niet gesloten te worden. De juiste hoeveelheid lucht onder de roosters wordt met de zijkleppen geregeld. Te veel lucht is schadelijk en veroorzaakt een te groot brandstofgebruik. Voor ketel met geforceerden trek en met residu stokende, wordt ook de luchtdruk op minstens 2" gehouden, terwijl de lucht alleen door de ronde kleppen bij de branders toegevoerd wordt; de zijkleppen moeten zoo mogelijk gesloten blijven. Hierdoor wordt een volkomen rookloze verbranding verkregen bij een spaarzaam gebruik aan brandstof.


In reparatie.


Bij het in reparatie komen van een schip wordt als regel aangenomen, dat men de ketels langzaam laat afkoelen totdat ze kunnen worden leeggepompt. Alleen in bizondere gevallen, als er weinig tijd is, mogen de ketels, onder nadere goedkeuring van den Chef van den Technischen Dienst, langzaam leeg gespuid worden, terwijl de stoomdruk voor het spuien niet hooger dan 25 lbs mag zijn. Na het leeg spuien moet nog minstens 6 uur gewacht worden met openmaken der mangatdeksels. Op schepen met 3 groote ketels zal de laatste ketel op boven omschreven wize zoo langzaam mogelijk worden leeggespuid. In het algemeen moet alleen in onvermijdelijke gevallen, ook voor reparaties aan de hoofd en hulpwerktuigen, in overleg met den gezagvoerder de hulp van de fabriek ingeroepen worden en moet hiermede zooveel mogelijk zuinigheid betracht worden.


Voorschriften voor schepen welke petroleum residu stoken.


Alvorens de vuren te ontsteken wordt de doorpompafsluiter, welke van de persleiding naar den dubbelen bodem of bunker leidt, geopend en de branders gesloten houden. daarna wordt stoom bij de persvoorwarmers toegelaten en laat men de residupomp zeer langzaam werken. De residu circuleert dan door de leiding zonder in de vuurgangen te komen. De zuigvoorwarmer moet als regel onverhit blijven; alleen bij dikke residu, waardoor de residupomp moeilijk werkt, kan aldaar een weinig stoom worden toegelaten; zoodra de residu de gewenschte temperatuur van ongeveer 165 graden Farhrenheit volgens de thermometer heeft verkregen, wordt in ieder vuur een brander ontstoken en de doorpompafsluiter dichtgezet. Er moet voor gezorgd worden, dat ook gedurende het stoomen de residu niet te veel boven de hiergenoemde temperatuur komt. Een hoogere temperatuur toch zou het vormen van gassen en kool in de leiding tengevolge kunnen hebben en aanleiding kunnen geven tot lekkage en brandgevaar. Wanneer door te hooge temperatuur eventueel gassen worden gevormd, openbaart zich dit door een duidelijk hoorbaar geras bij de branders evenals dit geschiedt als de residu met water gemengd is. Het nu en dan controleren van den thermometer wordt ten zeerste aanbevolen als voorbehoedmiddel tegen het ongemerkt te hoog worden van de temperatuur. De druk op de residu moet steeds zoo laag mogelijk worden gehouden, daarbij toeziende dat de residu zich buiten den brander goed verspreidt. In de persleiding is een veiligheidsklep aangebracht, die de residu bij te hooge spanning naar de zuigleiding terugvoert. Deze veiligheidsklep moet steeds in de beste orde worden gehouden en met de stelschroef op den gewenschten druk gesteld worden. Dit is een zeer voornaam punt, waardoor voorkomen wordt, dat door een of andere reden plotseling een te hooge druk in de persleiding ontstaat, die, behalve het gevaar voor lekkage, tevens een hevig rooken van den schoorsteen zou teweeg brengen. Buitendien heeft een te hooge druk tengevolge, dat de residu te veel naar de brandkast wordt gedreven en bij ontbranding aldaar een niet gewenschte hooge temperatuur in de vlamkasten veroorzaakt. Bij het gebruiken van meerdere brander moeten deze zooveel mogelijk over het aantal vuren worden verdeeld. De dempers voor den luchttoevoer moeten niet meer geopend zijn dan voldoende om een volkomen verbranding te verkrijgen; meer opening geeft vermeerdering van brandstofverbruik zonder meer nuttig effect. Bij het afsluiten van een of meerder vuurgangen, moet steeds de demper dezer vuurganger onmiddelijk en zorgvuldig gesloten worden, teneinde de zeer schadelijke werking van kouden luchttoevoer te voorkomen. Om de zelfde reden zal het goed zijn de gaten rond de branders zooveel mogelijk te sluiten. Bij het uitdooven van alle branders moet ook steeds dadelijk de hoofddemper in den schoorsteen worden gesloten. Teneinde alle mogelijke brandgevaar te voorkomen, mogen bij het laden of verwerken van petreoleum residu geen andere lampen dan veiligheidslampen worden gebruikt en moeten deze goed gesloten zijn, zoodat niemand het olieresvoir daarvan uit het omhulsel kan nemen. deze lampen zijn op aanvraag te verkrijgen in het Magazijn te Tandjong Priok. Ook mogen bij het pompen en verdere residu inrichting nooit anders dan veiligheidslampen worden gebruikt. Bij het schoonmaken of repareeren der oliebergplaatsen mag niemand daarin worden toegelaten, dan nadat de tank, geheel ledig, met stoom is doorgeblazen met boven en benedendeksel geopend. de stoom kan in de bergplaatsen worden gebracht hetzij door stoom in den filter toe te laten en de zuigkraan van de te onderzoeken tank open te zetten, hetzij door een daarvoor opzettelijk aangebrachte stoompijp met kraan. In de tank mag nimmer anders gewerkt worden dan met bovengenoemde veiligheidslamp. Ook electrisch gloeilicht mag niet in de oliebergplaatsen gebruikt worden, daar bij het ronddraaien der bajonet sluitingen van de gloeilampen vonken kunnen ontstaan.
H.H. hoofdmachinisten worden met den meesten nadruk verzocht ook hunne ondergeschikten van de noodzakelijkheid van het gebruik van veiligheidslampen in de nabijheid van residu inrichting te doordringen, teneinde brandgevaar te voorkomen. Aan het metsel werk in de vuurgangen moet steeds de meeste aandacht worden besteedt; mocht een gedeelte van het metselwerk gedurende het stoomen bezwijken zonder dat men in de gelegenheid is het dadelijk te herstellen, dan moet in zulk een vuurgang het aantal branders worden verminderd om te groote hitte in de vlamkasten te voorkomen. nauwlettend en zoo vaak daartoe gelegenheid is, moet worden onderzocht of in de verwarmingspijpen der voorwarmers geen lekkage is ontstaan. Aangezien de afgewerkte stoom van deze voorwarmers naar den condensor of warmwaterbak wordt afgevoerd, zou het bij een lekke verwarmingsbuis kunnen gebeuren, dat residu met dezen afgewerkten stoom wordt medegevoerd en daarna met het voedingswater in den stoomketel komt. Het doorzetten van vlamkasten en vuurgangen zou daarvan spoedig het gevolg zijn. Als voorbehoedmiddel is het goed, den druk van den stoom in de verwarmingsbuizen steeds hooger te houden dan den druk op de residu. Bij eventueel lekspringen van residu voorwarmers of leiding moet steeds zoo mogelijk de pomp gestopt en de zuigleiding der residu worden afgesloten. Ook moet met het oog op brandgevaar gezorgd worden, dat zich nooit veel residu in de lekbakken of op den scheepsbodem onder de branders verzamelt. Alvorens eenige verandering aan de bemetseling der vuurgangen te maken moet daarvoor toestemming woorden gevraagd aan den Chef van Technischen dienst, terwijl tevens bij elke afwijking van deze voorschriften daarvan, met omschrijving der redenen, kennis moet worden gegeven. Voor het schoonmaken der branders mogen geen ijzeren pennen worden gebruikt om de gaatjes door te steken, daar de gaatjes hierdoor spoedig te groot worden en de capaciteit der branders niet gelijk blijft, waardoor de stoomvorming niet voor alle vuren gelijkmatig plaats heeft. beschadigde brandertoestellen kunnen ter reparatie naar de werkplaats der Maatschappij worden teruggezonden.