Het begeren is sterker dan het hebben.

Mijn eerste reis

Van kleins af aan wilde ik al gaan varen, een gevoel wat nog eens versterkt werd door het lezen van o.a. boekjes van Kapitein Rob en andere boeken over de scheepvaart en verhalen over verre reizen.

Na de lagere school bleef ik mijn ouders gek zeuren over varen, maar mijn vader vond dat ik eerst maar eens een vak moest gaan leren.( ik ben hem hier later altijd dankbaar voor geweest.)

Dus naar de L. T. S. getuigschrift gehaald, maar ik was nog steeds te jong om te gaan varen. Daarna ging ik werken in een liftenfabriek, intussen ook nog naar de avondschool. Toen ik ook daar een getuigschrift had gehaald was het hek van de dam.

Nu moest er gevaren worden!

Dit verlangen was intussen alleen nog maar sterker geworden door de verhalen van mijn Oma die woonde in Kralingseveer, want Opa was sleepagent geweest bij Fop Smit en lantaarn opsteker op de Maas, mijn Oom had gevaren en mijn neef voer als stuurman bij de K. P. M. en er waren veel zalmvissers in de familie geweest, en Oma’s vader was veerman geweest in Gorichem.

Ook bij het bedrijf waar ik werkte zaten een paar oude zeelui. Soms moest ik met een bakfiets onderdelen voor de een of andere lift naar Rotterdam Zuid brengen, dan bleef ik soms een uurtje hangen aan de Rijnhaven waar schepen uit het verre Oosten lagen te lossen, je rook dan de specerijen en de balen katoen lagen op de kade.

Maar voor mijn ouders was varen de grote boze wereld, begrijpelijk, want we woonden in een klein dorpje en de verhalen over zeelui waren niet echt positief, en als mijn oom thuis kwam van een reis was hij meestal berooid en Bachus was dan kind aan huis, daar had mijn moeder genoeg van meegemaakt.

Maar ik bleef zeuren, tot op zekere dag mijn vader tegen mijn moeder zei, zullen we hem dan maar laten gaan. En na een wijs woord van mijn neef de stuurman die vertelde dat het allemaal wel meeviel met die zeelui was de zaak beklonken.

Het werd de Alchiba van van Nievelt Goudriaan als ketelbinkie, nou daar werden mijn ouders ook niet vrolijker van, het liedje ketelbinkie was net een tophit.

Mijn vader bracht me weg, en ik denk dat het huilen hem nader stond dan het lachen, toen hij mij moest achter laten , de meeste van de bemanningleden hadden een slok te veel op, en ik moest gelijk aan het werk.
Hij had me waarschijnlijk het liefst weer mee naar huis genomen. Maar zelf had ik het ook niet breed, had ik maar niet zo gezeurd over dat varen, dan had ik misschien wel weer met hem mee naar huis gekund, maar dat kon ik niet maken.

Voor de kenners!

De Alchiba een Engelse Empire in 1941 in Schotland te water gelaten als Empire Rennie en in 1942 verkocht aan de Nederlandse regering en herdoopt in de Frans Hals. Na een aantal woelige oorlogsjaren in 1946 verkocht aan van Nievelt, Goudriaan. en herdoopt in ms.Alchiba.

Toen ik in 1956 aan boord kwam zaten er nog bemanninglieden op die er ook tijdens de oorlog op hadden gevaren.

Aan boord was het hard werken, "s morgens vroeg koffie en thee zetten, de mensen van de dagdienst porren, en de mensen van de acht tot twaalf wacht, dan naar de midscheeps spullen halen voor het ontbijt.

Er was een olieman aan boord met een hete gladde kale kop en die sliep met zijn ogen open, de eerste keer dat ik hem moest gaan porren dacht ik dat hij dood was, roepen hielp niet dus ik begon aan hem te sjorren hij schoot als een zombie overeind, en schreeuwde me toe dat als ik hem nog een keer zou aanraken het niet best met me zou aflopen. Gelukkig was er een matroos aan boord die een beetje over me vaderde en die porde hem "s morgens voor me.

Daarna bedden opmaken, de meeste bemanningleden hadden thuis waarschijnlijk nooit lakens gezien maar als er een vouwtje niet goed zat berg je maar.

Eten halen in de midscheeps, met slecht weer waren er lijnen gespannen van het achterschip waar de bemanningsverblijven waren naar de midscheeps, daar kon jŽ je dan aan vast houden,maar je had ook nog een berg pannen (balies) bij je,en wee je gebeente als er wat uit was, of het was koud geworden.

Als het eten niet goed was werd je terug gestuurd naar de kombuis met de klacht van de bemanning , in de kombuis kreeg je dan weer van de kok op je donder.

Intussen slecht weer en zeeziek een dikke arm van de pokkenprik die je nog net voor vertrek had gekregen, en waarvan meeste bemanningsleden het ook nog leuk vonden om hier een klap op te geven, voeren we leeg van Rotterdam naar Philadelphia om daar kolen te laden voor Bremerhaven.
Gelukkig was er nog een ketelbinkie aan boord ( die was voor mij gelukkig) nog iets dommer dan ik, dus die werd het meest gepest, dan zat ik ook dapper mee te lachen terwijl ik het ook meestal niet begreep.


s, Avonds was het meestal rustig, dan zat ik in de messroom naar de sterke zeemansverhalen te luisteren. Tot dat de bootsman kwam, een ouwe Scheveninger die wilde gaan douchen maar de tank op het poepdek was leeg en of ik maar even wilde gaan pompen.
Je had namelijk boven de doucheruimte, (er was daar geen stromend water) een watertank staan , als je dan in de douche stond en je draaide de kraan open en je vermengde dat met de stoom van de machine had je een lekkere warme douche de tank moest dan natuurlijk wel vol zijn. Dus gingen we maar pompen, dat moest wel met de hand gebeuren 'Maar je pompte hem extra vol zodat je zelf ook kon gaan douchen, "niet dus!" want er was altijd wel iemand die dat door had en als je dan zelf lekker in gezeept onder de douche stond was het water op en er was niemand die voor je pompte.

En zo kwamen we uitgeput in Philadelphia aan,ziek van de prik,zeeziek en moe van het varen op een leeg schip wat iedere keer rammelde als de schroef boven water kwam, en slapen in een hut naast de stoomstuurmachine.

Maar Philadelphia was een prachtige stad zeker voor een polderjongen. en er ging een brief naar huis met de vermelding dat het fantastisch was.

Op de Alchiba heb ik ook voor het eerst kennis gemaakt met homoseksualiteit, daar had ik nog nooit van gehoord!

Mijn collega ketelbink en ik werden door een bediende die een hut had boven de machinekamer in de midscheeps uitgenodigd om s, avonds een glas limonade bij hem te komen drinken in zijn ogen waren we waarschijnlijk een paar lekkere jongens van ca. zestien jaar, dus hij begon aan mijn knie‘n te zitten, ik wist het gelukkig zo te wenden dat hij met mijn collega verder ging en ben toen hard weggerend, hoe het met de andere ketelbink die avond afgelopen is, heeft hij mij eigenlijk nooit verteld.

Op een gegeven moment vond de bemanning dat ik genoeg in de maling was genomen en dat ik mijn er goed door heen had geslagen,ze beloofde mij me nooit meer te zullen pesten. Ik heb toen beloofd dat ik nooit meer in de soep zou pissen.

De terugreis ging voorspoedig, schijnbaar al wat meer ervaren, in Bremen aangekomen hoorden we dat de Alchiba was verkocht, en dat we met de bus terug moesten naar Rotterdam.

Weer thuis kocht ik voor iedereen een cadeautje, zoveel geld had ik nog nooit gehad.

En als men broertjes ruzie hadden haalde ze mij er bij en ik hoefde nooit wat te doen want als zeeman had je een "Goede Reputatie".

Jan Visser


1