Mijn besluit stond vast

 Zeemansverhalen van

Frans Willems,  bediende op een vrachtboot

 1961-1963

 

MIJN BESLUIT STOND VAST

September 1961. Ik was pas achttien jaar en keek die avond zoals gewoonlijk naar de televisie. Klokslag acht uur, als het journaal begon, stak mijn vader altijd een sigaar op. Ons gezin - vader, moeder, twee oudere zussen, een oudere en een jongere broer - zat dan rond de televisie. Vader gebood ons stil te zijn. Een zware opgave met die ongemakkelijke keukenstoelen. De zwart-wit tv stond in de keuken. Onze keuken was erg groot, het was een keukenkamer, waar wij het grootste gedeelte van de dag doorbrachten. Het was die avond koud en de kachel werd nog eens met kolen bijgevuld. In de voorkamer, waarvan de deur altijd dicht was, mochten wij alleen zondags komen. Dan werd de haard met kolen opgestookt en mochten wij op sloffen naar binnen. In deze woonkamer zat je lekker op zachte kussens en de stoelen hadden armleuningen. Maar de stoel in de keuken waar ik nu op zat, was hard en kraakte bij elke beweging, waarna mijn vader geïrriteerd en met luide stem zie dat wij stil moesten zijn. Hij had makkelijk praten vanuit zijn zachte rookstoel die ook nog verstelbaar was. Wij waren een van de eerste gezinnen met een televisie, die in die tijd nogal kostbaar was. Je kon het met een sleuteltje afsluiten, iets wat mijn vader dan ook altijd deed als wij geen tv mochten kijken. Het nieuws van die avond behandelde een onderwerp over de Rotterdamse haven. Plotseling kreeg ik een inval. Zeeman wilde ik worden zodat ik wat van de wereld kon zien. Ik wilde mijn vader hierover iets vragen. Maar deze schreeuwde naar mij “Kop dicht!” en de rook van zijn sigaar kwam mijn richting uit, zodat ik een hoestbui kreeg.

Na het journaal keek ik nog even tv, maar al gauw ging ik naar boven. Naar de kamer waar mijn jongere broer en ik een tweepersoons bed deelden. In het bed naast ons sliep mijn oudste broer. Eenmaal in bed kon ik de slaap maar niet te pakken krijgen. Mijn gedachten gingen uit naar de zee. Hoe zou het daar zijn? Plotseling sloeg de schrik mij om het hart: ik kon niet zwemmen en was bovendien bang voor water.

 

De volgende ochtend ging ik al vroeg naar mijn werk. Hoewel ik huisschilder van beroep was, werkte ik bij Philips in Sittard, waar ik als fabrieksarbeider aan de lopende band transistors moest vertinnen. Dit eentonige werk deed ik samen met mijn collega Sjaak Hurkens. Hem vertelde ik wat ik de vorige avond op de tv had gezien en over mijn plannen om ook matroos te worden. ”Al zal dat van thuis niet mogen”, voegde ik er spijtig aan toe. Voor Sjaak was dat geen probleem, hij zou best matroos mogen worden. En als ik naar zee ging, dan ging hij met mij mee. Van werken kwam die dag niet veel terecht, we fantaseerden alsmaar wat we zouden doen als ik toestemming van thuis kreeg om te gaan varen.

 

Omdat ik nog geen 21 jaar was en dus nog minderjarig, had ik (net als Sjaak) schriftelijke toestemming van mijn ouders nodig.

Mijn beide zussen werkten in de verpleging en waren niet vaak thuis. Net als mijn oudste broer die bij een oom in Kevelaer werkte, waar hij kerststalletjes maakte. Ik hoopte dat hun regelmatige afwezigheid, samen met het halve jaar dat ik in Haren nabij Heinsberg had gewerkt bij een schilderbedrijf, voor mijn vader aanleiding zou zijn om in te stemmen met mijn zeevaartplannen. Aan mijn moeder zou het niet liggen. Maar van mijn vaders goedkeuring was ik niet zo zeker. Voor hem was ik wel bang, zijn wil was wet. Deden wij niet wat hij wilde, dan kon hij behoorlijk kwaad worden. En omdat mijn moeder dat verschrikkelijk vond, probeerden wij dit zoveel mogelijk te voorkomen. Ook moesten wij het geld dat wij verdienden, zelfs met overwerk, aan vader afgeven. Ik had er iets op gevonden om toch wat geld over te houden. Als ik met het loonzakje bij hem kwam, controleerde hij alleen of het eindbedrag onderaan klopte, de rest van het loonbriefje gunde hij geen blik waardig. Daarom gebruikte ik een oud loonbriefje, zonder overwerk, zodat ik het extra geld zelf kon houden.

 

Toen ik die avond nogal gespannen thuiskwam en aan vader vroeg of ik naar zee mocht, keek hij mij lang aan en zei: ”Daar moet ik me over bedenken”. De volgende ochtend riep hij me bij zich en zei dat hij het goed vond dat ik naar zee ging… als ik er maar aan dacht om geld naar huis te sturen. Hij beloofde diezelfde dag nog naar het gemeentehuis te gaan om toestemming te geven. Enthousiast verscheen ik op mijn werk en vertelde Sjaak het goede nieuws. Ook hij had toestemming van zijn ouders gekregen. Dolgelukkig vertelden we iedereen die het horen wilde, over onze plannen.

Bij thuiskomst bleek dat mijn vader woord had gehouden. Moeder was al aan het breien geslagen. Een zwarte trui met sjaal en muts: dat was het beeld dat haar van een zeeman voor ogen stond. Ook vroeg ze een damesblad (Margriet) om raad over haar zoon die naar zee ging. In onze straat, eigenlijk in de hele omgeving, was ik de enige die naar zee ging en dus een echte avonturier.

Niet lang daarna namen Sjaak en ik een dag verlof om in Rotterdam ons monsterboekje, het zeemanspaspoort, af te halen.

MONSTERBOEKJE HALEN

 

Nog diezelfde maand gingen Sjaak en ik naar Rotterdam om een monsterboekje te halen. We moesten ons melden bij de waterschout. De schriftelijke toestemming van onze ouders hadden wij op zak, evenals pasfoto’s en onze paspoorten. Omdat we niet wisten wat een waterschout was, melden we ons bij het arbeidsbureau. Na lang wachten werden wij doorgestuurd zodat we ons, met aanzienlijke vertraging, uiteindelijk konden melden bij de waterschout. Nadat we allerlei documenten ondertekend hadden, werd ons het monsterboekje overhandigd.

Buiten op straat, het monsterboekje in de hand, vroegen we ons af wat ons te doen stond: “We kunnen maar het beste naar een scheepvaartmaatschappij gaan”, opperde ik. Wandelend door het havengebied, viel ons oog op de Holland Amerika lijn. Maar omdat het ons niets leek om op en neer naar Amerika te reizen (wisten wij veel) besloten we verder te zoeken. We wilden immers iets van de wereld zien.

Het was al laat in de middag toen onze aandacht getrokken werd door een bord met daarop in grote letters “Kon. Rotterdamse Lloyd”. We keken elkaar aan en besloten het erop te wagen. We wilden niet naar huis terugkeren zonder ook maar een voet op een schip te hebben gezet.

Sjaak sprak de portier aan in het Limburgs, wat voor de laatste uiteraard onverstaanbaar was. Maar in het Nederlands begreep hij onze bedoeling. Hij overhandigde ons een briefje en stuurde ons door naar de civiele dienst: “Daar kunnen jullie je melden!”.

Het was al laat en we hadden geen tijd meer om uitvoerig te praten met de man aan het loket. We werden rechtstreeks doorgestuurd naar het kantoor. Het kantoorpersoneel keek op toen ze hoorden waar wij vandaan kwamen en wat we wilden. Toch zagen ze het wel zitten met deze Limburgers en er werd meteen een afspraak gemaakt voor een medische keuring. Voordat we er zelf erg in hadden, waren we aangenomen. We realiseerden ons dat het grote avontuur nu echt begonnen was. ‘s Avonds zaten we dolblij in de trein, op weg terug naar Geleen.

 

Een week later zaten we heel vroeg weer in de trein, maar nu richting Rotterdam, om ons klokslag negen uur te melden voor de medische keuring. Sjaak ging als eerste en kwam na een halfuur lachend naar buiten. ”Ik ben goedgekeurd en ingedeeld als bediende algemene dienst”. Hij wist niet wat dat inhield en had er ook niet naar gevraagd. Daarna was het mijn beurt. Alles verliep naar wens en ook ik werd ingedeeld als bediende.

Bij de loonadministratie waar we ons vervolgens moesten melden, vroegen we wat ons werk inhield en waar we heen gingen. Daar op kantoor hadden ze lol omdat we nog niet eens wisten hoe een boot er van binnen uitzag, laat staan wat voor werk we moesten doen. Na nog wat vragen over ons loon en de bestemming en vertrekdatum van onze eerste reis, gingen wij moe maar voldaan op weg terug naar huis .

MIJN EERSTE VLIEGREIS

Tijdens mijn verlof kreeg ik bericht om me samen met Sjaak te melden in Rotterdam. De reis zou naar Afrika leiden. Bij aankomst bleek deze reis niet door te gaan. Thuis hadden wij al afscheid genomen in de veronderstelling drie maanden van huis te zijn. Maar op kantoor hadden ze iets anders met ons voor. We gingen een wereldreis maken. Eerst zouden we met het vliegtuig naar Malta gaan. “Waar ligt dat ergens?’, vroegen Sjaak en ik gelijktijdig. Het voltallige kantoorpersoneel schoot in de lach. Met behulp van een wereldkaart werd ons de ligging van Malta aangegeven en de route die we vervolgens zouden varen. De reis zou in totaal een half jaar duren. Als we wilden, konden we in Calcutta, de hoofdstad van India, worden afgelost. We kregen te horen wanneer we ons weer moesten melden en gingen vervolgens weer terug naar huis waar verbaasd werd gereageerd op de afgezegde reis. Maar het was natuurlijk helemaal het einde dat we een wereldreis van een halfjaar voor de boeg hadden. In een klap waren wij de grote avonturiers. En iedereen moest het weten.

 

Een dag of tien later kregen we een telefoontje. Alles was geregeld: we moesten ons melden op Schiphol van waaruit we naar Malta zouden vliegen. Op de luchthaven maakten we kennis met de anderen bemanningsleden, vijfentwintig in totaal.

Samen zouden we de helft van de scheepsbemanning aflossen. De aflossing vond plaats op Malta en niet in de thuishaven Calcutta omdat het schip op weg was naar het Midden-Oosten en dat ligt een stuk dichterbij dan India.

 

Na bezichtiging van het eiland Malta, begaven we ons naar de Ampenan die er nagenoeg eender uitzag als de Wonosari, ons vorig schip. De Ampenan was echter een stoomschip. De bemanningsleden, van wie de meeste een jaar van huis waren geweest, werden gewisseld en we vertrokken voor een reis die, naar later bleek, vijftien maanden zou duren.

Onze eerste haven was Beiroet, een mooie haven, waar ik nog vaak zou komen. Aan de schitterende Middellandse Zee. In Beiroet lagen veel kantoren, banken en parken. Hier waren de dollars de baas. Beiroet leek wel een stad van het westen.

En terwijl het in Nederland rond die tijd koud was, liep ik hier kortgeknipt en in een korte witte broek in de zon en postte mijn eerste brief naar Nederland.

Ook hier heb ik veel gezien en foto’s gemaakt voor later.

                                 

ZEEZIEK

 

Bij storm kon de zee goed te keer gaan. Ik stond eens in de keuken af te wassen terwijl het schip behoorlijk schommelde. Ik werd misselijk en moest geregeld naar het toilet om te braken. Ik voelde me steeds zieker worden dus liep maar naar buiten om een frisse neus te halen. Omdat ik weer braakneigingen voelde, ging ik alvast over de reling hangen. Terwijl enkele resten braaksel door de straffe wind langs mijn oren vlogen, vroeg ik mij af waar ik in godsnaam aan begonnen was. Zo ziek was ik nog nooit geweest.

Plotseling herinnerde ik me dat de kraan in de keuken nog open stond. Slingerend en vallend bereikte ik de keuken, en ja hoor: de kraan liep nog en de keuken stond blank. De kok die het ook al had gezien, ging hulp halen. Het was soppen geblazen, ik wist niet hoe ik het had en was blij met de extra hulp. Dit alles was immers mijn schuld. Met die hulp lukte het om de keuken weer snel droog te krijgen.

De chef-kok, die wel voor een grapje te vinden was, ging naar de kombuis en kwam later terug met een groot leeg blik van vijf liter waar hij een touw aan had bevestigd. Dit hing hij om mijn nek met de opmerking dat ik bij een volgende braakbui niet meer naar buiten hoefde. Ik was zo ziek dat ik mij dit liet welgevallen.

Vervolgens liep ik slingerend en gade geslagen door lachende bemanningsleden naar mijn hut, waar ik het blik aan mijn kooi hing en ging liggen.

Later bij een volgende storm had ik er gelukkig geen last meer van.

Als het stormde was het moeilijk om je werk te doen. Ik deed dan de stormranden van de tafels in de officierseetzaal alvast omhoog en maakte de tafellakens nat om te voorkomen dat alles van tafel schoot. Tijdens een dergelijk storm begon het schip te slingeren en dat ook nog onder het eten. Het was lachen geblazen. De tafels konden nergens heen maar de stoelen waar de officieren op zaten, waren niet vastgezet zodat enkele officieren op hun stoel door de eetzaal schoven. Wachtend tot het schip weer de andere kant uitboog, zodat ze weer op hun plaats aan de tafel terecht kwamen met hun bord nog in de hand.

Toen ze klaar waren met eten, ging ik naar buiten om te kijken wat zich daar afspeelde. Ik zag dat de matrozen een dik touw hadden gespannen van het middenschip naar het achterschip, dat als houvast diende zodat je niet over de reling geslingerd kon worden. Het schip dobberend op een woeste zee was angstaanjagend. Zoiets had ik nog nooit meegemaakt. Bij elke golf leek het wel of het schip nooit meer recht kwam en door de golven verpletterd zou worden.

 

Vanaf de plek waar ik stond, keek ik naar de voorboeg waar je bij stormweer niet kon komen omdat de golven hier het hardst overheen sloegen. Ook zag je de voorboeg geheel in het water verdwijnen (het zeemans woord voor het verdwijnen van de boeg de diepte in, is “paaltje halen”) en weer boven water te komen.

Ik stond tot mijn enkels in het water en hield me stevig vast. Hoewel ik niet kon zwemmen, was ik toch niet bang, terwijl ik de zee met mijn hand kon aanraken als ik dat wilde. Met veel moeite klom ik de trap op naar de brug waar ik een prachtig uitzicht had op het hele schip.

Het werd donker en ik besloot naar mijn hut te gaan. Daar lag Sjaak al op bed, de beste plaats tijdens een storm omdat hier het minst kon gebeuren. De patrijspoorten hadden wij al eerder met stalen platen afgedicht om te voorkomen de golven ze kapot zouden slaan.

Zelf ging ik ook in mijn kooi liggen, maar het lukte mij niet om in slaap te komen. Door het slingeren van het schip rolde ik heen en weer in mijn bed en vanuit de gang kwam het kabaal van rollende spullen die niet goed waren vastgemaakt. Midden in de nacht kwam de storm plots tot bedaren en werd het weer rustig. ‘s Morgens was de tijd om de schade op te nemen. Alle spullen die niet goed waren bevestigd, lagen kapot op de vloer. Je kunt je de ravage wel voorstellen als je weet dat ik de vorige dag te tafels al had gedekt. Overal lagen de stoelen verspreid.

Zo’n weer zou ik nog vaak mee maken. Bang was ik er niet voor, dat hoorde er nou eenmaal bij: dit was avontuur.

 

BEIROET: ONTMOETING MET HOMO’S

Een Arabische havenarbeider had mij en een collega uitgenodigd voor een feestje. Hij sprak Engels zodat wij hem konden verstaan. Op een briefje schreef hij het adres waar wij moesten zijn en vertelde erbij dat er meisjes zouden zijn. Eten en drinken was er in overvloed. Omdat ik de havenarbeider kende, vertrouwde ik dat wel. Het zou een leuke avond worden en we moesten maar een taxi nemen.

Die avond stapten wij op de afgesproken tijd in een taxi en overhandigden de taxichauffeur het briefje waar wij moesten zijn. Deze keek verwonderd om en leverde ons na een rit van een kwartier af bij een bar aan het strand.

De havenarbeider stond ons al op te wachten. We kregen problemen met de taxichauffeur over de veel te hoge rit prijs. De Arabier schoot ons te hulp en stopte de chauffeur wat geld toe waarna deze verdween.

 

De bar leek op een strandhuis. Buiten hing een neonreclame met een Arabische tekst. Binnen zat een vijftal, dat zich volvrat en -dronk. Ik begon te vermoeden dat er hier iets niet klopte. Mijn vermoedens bleken juist te zijn, want toen ik plaatsnam, begon een Arabier zich voor mij te interesseren en werd handtastelijk. Ook mijn collega Jan wist niet goed hoe hij het had. Dit was een mannenbordeel of een homo bar.

Aan de havenarbeider die ons had uitgenodigd vroeg ik waar de meisjes bleven: we waren niet voor kerels gekomen. Hij antwoordde dat we geduld moesten hebben. Ik had echter al besloten om hier zo vlug mogelijk weg te komen, maar hoe konden wij ons hieruit redden? Ik moest een plan bedenken. Ik vertelde de Arabier dat wij naar de wc moesten. De Arabier knikte. Op het toilet bedachten wij een ontsnappingsplan: terug in de bar zou ik gaan schelden en vloeken. De Arabier die nog bij ons nog aan boord moest werken zou wellicht ingrijpen. We besloten de gok te wagen. Zodra we het toilet hadden verlaten, viel ik uit tegen onze Arabische gastheer. Dreigend vroeg ik waar de meisjes bleven en snauwend voegde ik er aan toe dat hij niet meer op het schip hoefde te komen als ze er niet snel waren. Het werkte! We konden gaan. Hij zou een taxi bellen die ons naar een andere plaats zou brengen.

In de taxi voelde we ons nog niet veilig. Na de stad doorgereden te hebben stopte hij voor een bar. Na betaald te hebben, stapten wij de bar met tegenzin binnen. Maar veel zin hadden wij niet meer. Wij verlieten dan ook snel de bar.

We waren zo geschrokken van het voorval in de vorige bar, dat we besloten terug te gaan naar de boot. Nauwelijks buiten, kwamen er twee meisjes op ons aangelopen die een gebaar maakte dat we moesten vluchten. Doodsbang zetten wij het op een lopen, richting haven. Maar niemand volgde ons. Later kwam ik er achter dat dit gebaar niet betekende dat we moesten wegrennen, maar juist naar hun toe moesten komen. Aan boord vertelde ik wat ons was overkomen. Ze moesten er hartelijk om lachen. De volgende morgen kwam de Arabier aan boord. Hij betreurde het van de vorige avond: hij had gedacht dat wij wel in zouden zijn voor een en ander. Hij bood zijn excuses aan.

                             

CALCUTTA

Calcutta was de thuishaven van ons schip. Hier vond ook het groot onderhoud plaats van ons schip. Het schip ging dan in dok. Zo’n onderhoudsbeurt duurde vaak lang. Daardoor kreeg ik genoeg gelegenheid om de stad goed te leren kennen.

 

Het leven van de inwoners van Calcutta is heel anders dan ik verwacht had. De volgende dag is het straatleven nog steeds bizar. Koeien midden op een drukke weg; Indiërs die een zware kar achter zich aantrekken; overal mensen op de grond, sommigen met een deken van voeten tot en met hun hoofd, zodat je je afvraagt of ze wel leven. Ik zie een baby die een fles melk drinkt, gewoon op straat. De stad is op veel plaatsen een open riool. ‘s Nachts is er veel leven op straat omdat de meeste mensen in de hitte overdag rusten. Overal waar ik kijk, zie ik een drukte van jewelste: handkarren loopriksja’s, autoriksja’s en koeien. En maar toeteren om door te komen. Ik heb de stad grotendeels gezien gezeten in loopriksja: een kar op twee wielen getrokken door een man op blote voeten. Voor een paar roepies volgt deze man je de hele dag. Langs de straat kun je werkelijk alles laten doen: haren knippen, schoenen laten poetsen noem maar op. Elke dag kwam die man vragen of hij mij de stad mocht laten zien. Zodoende heb ik dan ook veel kunnen zien. Woningen zijn er in de buitenwijken nauwelijks te zien. Er lopen kinderen rond die vragen om mee te gaan voor geld. Als ik wat aan een bedelaar geef, komen anderen al spoedig als vliegen op me af. Velen stinken en zijn te vies om aan te raken. De armoede en honger hebben veel indruk op me gemaakt. Hier was ik rijk, ik kon doen wat ik wilde, maar ik wilde zeker wat geven. Het leven in de stad was nogal een puinhoop: het verkeer trok zich nergens iets van aan en het was nog al erg druk, soms moest ik opzij springen om niet onder een voertuig te komen. Door diezelfde armoede was er dan ook niet veel te beleven. Meestal gingen we naar een zeemanshuis. Het was een van de weinige zeemanshuizen waar ook hoeren zaten en meisjes die een avond wilde stappen met een zeeman. Wilde je voor middernacht met een meisje mee, dan moest je vooraf aan de bar wat betalen. Toen ik op een avond met enkele vrienden ging stappen, kwamen we in het zeemanshuis terecht, waar we enkele meisjes kenden. We betaalden aan de bar en namen hen mee uit. Eerst naar de film en dan wat eten. De meisjes vonden het prachtig. Zo konden ze aan eten komen en ook nog aan cosmetica, iets wat ze zich anders niet konden permitteren. En wij hadden dan ook een gezellige nacht.

 

Ook heb ik in de heilige rivier de Ganges twee maal een lijk zien drijven. Ook langs de weg lagen er wel eens lijken, die geregeld door een vrachtwagen werden opgehaald. De meeste van die mensen stierven hier door honger en ziektes. Iedere dag ging ik met die man de stad in. Zo kreeg hij toch nog wat geld en als ik eten over had, nam ik dat voor hem mee. Souvenirs kocht ik natuurlijk ook voor thuis, ook maakte ik veel foto’s daar Calcutta een enorme indruk op mij heeft gemaakt.

Zelfs als we aan boord waren, stonden de bedelaars aan de kade en vroegen om eten. Het brood dat de bakker over had, werd dan aan deze arme mensen gegeven. Zelf gaf ik kleren en ondergoed weg. Het was natuurlijk een druppel op een gloeiende plaat, maar toch.

 

Hier leerde ik ook een meisje kennen. Ze was twintig jaar en sprak goed Engels. Zij kwam uit een arm gezin. Ze woonde in een kazerne met nog meer gezinnen. Vaker bezocht ik haar daar om haar geld of goederen te geven. Ik nam haar ook vaak mee naar de stad. Als wij Calcutta moest verlaten, schreef zij mij. Later heb ik nooit meer iets van haar vernomen. Dit gebeurde wel vaker bij deze meisjes: zodra ze genoeg geld hadden, gingen ze terug naar hun geboortedorp.

 

Piet, een andere collega van mij, maakte in Calcutta kennis met een meisje dat hij later heeft getrouwd en meegenomen naar Nederland.

Ook onze hofmeester was al eerder getrouwd met een meisje uit Calcutta. Als wij in Calcutta waren, kwam zij aan boord en bleef daar dan tot onze boot weer vertrok.

 

De matrozen vormden een volkje apart. Meestal beantwoordden ze aan het beeld van bierdrinkende, ruige hardwerkende binken. Zo namen ze ons jongste bemanningslid, een ketelbinkie van 15 jaar, mee naar de hoeren en het nachtleven. Van daaruit gingen wij naar Pakistan, naar de havenstad Chittagong. Daar zag ik hetzelfde als in India, het was daar zeker niet beter.

                             

MIJN TWEEDE BEZOEK AAN MANILLA

Na mijn vorig bezoek aan Manilla op de Filippijnen had ik een meisje leren kennen, waar ik enkele dagen mee optrok. Toen ik weer naar zee ging, schreef zij mij daarna ook nog enkele brieven. Daar schrok ik wel van want zij wilde toch met mij trouwen.

Ik had in mijn vorig bezoek al kenbaar gemaakt dat ik dat niet wilde, toch bleef zij aandringen.

Maar ik was nu op weg om haar te vertellen dat dit zeker niet de bedoeling van mij is.

Het was die dag warm toen onze boot de haven van Manilla naderde. Het was erg druk in de haven: veel boten moesten voor anker. Wij konden ook niet naar binnen varen en ook wij gingen voor anker, waar ons schip dan gelost zou worden van zijn lading.

Maar wij konden wel de wal op. Er lag een bootje voor ons klaar. Deze was alleen voor ons bestemd, dit werd ook door de maatschappij betaald. Ik maakte die avond daar natuurlijk ook gebruik van want ik wilde naar haar toe om verhaal te halen.

Ik nam een taxi om mij naar een buitenwijk van Manilla te brengen, daar aangekomen wachtte zij al op mij. Zij wist dat de boot was binnen gelopen.

Ik wilde die dag niet verpesten voor haar en deed maar alsof er niets aan de hand was en ging met haar naar binnen. Het was nogal een troosteloos aanzien waar zij woonde. Toen begreep ik ook dat zij graag met een zeeman wilde trouwen om daar weg te komen.

Boven aangekomen zag ik dat zij een kindje had. Dit wist ik natuurlijk niet; zij had mij dat bij mijn vorig bezoek verzwegen.

Maar ook nu wilde ik gewoon bevriend met haar blijven en voor de rest niets.

Ik vroeg haar om mee te gaan naar de stad om te winkelen en naar de film te gaan. Maar eerst pakte ik mijn cadeautjes uit die ik voor haar had mee genomen. Die dag heb ik veel gezien van de stad.

Ik stelde voor om naar haar huis te gaan. Het was donker en ik was moe. Ik bestelde een taxi om naar haar huis te gaan. Bij haar thuis aangekomen liepen wij naar boven om te gaan slapen, maar zij begon weer over trouwen.

Wij kregen daar woorden over. Zij werd kwaad en zette mij haar woning uit.

 

Daar stond ik dan midden in de nacht in een onbekende omgeving.

Ik nam een taxi om mij terug te laten brengen naar de boot. Maar voordat ik aan boord kon gaan, moest ik nog met dat bootje over.

Daar aangekomen wachtte mij nog een verrassing: de schipper lag te slapen. Toen ik hem wakker maakte, wilde hij niet varen ik wees hem erop dat daar afspraken over waren met de kapitein.

Maar na enkele meters varen, moest ik geld geven, anders stopte hij en zou hij mij over boord zetten. Ja, daar stond ik dan in het donker op een bootje en kon niets ondernemen. Hij wilde geld zien. Toen ik hem dat gaf, voer hij verder om mij aan boord af te zetten. Dit was weer een avontuur waar ik later vaak aan terug zou denken. Aan boord was alles rustig. Ik ging ook maar naar mijn hut om te slapen en om de volgende dag niet meer naar haar terug te gaan en mij de stad alleen te gaan bezichtigen. Na een paar weken op zee, sprak ik een matroos in zijn hut. Ik schrok toen ik dezelfde foto van het Filippijnse meisje op zijn tafel zag staan. Al gauw bleek dat zij tegen hem hetzelfde had verteld als tegen mij. Ook met hem wilde ze trouwen om zo naar Europa te kunnen en een beter leven te hebben. De matroos was er kapot van. Hij verscheurde haar brieven en foto’s en kon nauwelijks geloven dat zij hem bedrogen had. Zijn reactie was begrijpelijk: hij kende haar veel langer dan ik en wilde dolgraag met haar trouwen.

 

UITSTAPJE MET DE KOKSMAAT IN NEW YORK

 

Op een avond - we lagen in de haven van New York en Sjaak en ik sliepen al bijna - werd er plotseling op de deur geklopt. Het was de koksmaat die vroeg of we geen zin hadden om de stad in te gaan. Het was zijn laatste dag want hij zou worden afgelost om naar Nederland te gaan. Sjaak besloot aan boord te blijven, maar ik had wel zin om mee te gaan, vooral omdat de koksmaat alles zou betalen en hij het plezierig vond dat ik mee ging omdat hij zelf geen Engels kon. We zouden het nachtleven in New York gaan verkennen. Nadat ik me had aangekleed, namen we de metro naar het centrum, naar het uitgaansleven van de 43e straat. Bij de eerste de beste nachtclub gingen wij naar binnen. Om met een meisje te dansen of te praten of aan een tafel te zitten, moest er eerst betaald worden voor deze dienst. Ik keek de koksmaat al eens aan, maar hij vond dat geen probleem in tegenstelling tot mijzelf. Na wat gedanst te hebben en wat gedronken, vroegen de meisjes of wij geen zin hadden om naar hun huis te gaan, daar konden wij dan verder feesten. Voor honderd dollar konden wij de hele nacht blijven.

Ik keek de koksmaat al eens aan, maar die snapte er niet veel van. Maar ik vond dat te veel van het goede: voor honderd dollar moest ik een hele maand werken. Ik besloot dan ook op hun aanbod niet in te gaan en op te stappen. De koksmaat volgde mij naar buiten toe.

Voor honderd dollar kunnen wij ook zo plezier hebben, dus besloten we maar naar andere bars te gaan. Na nog wat gegeten te hebben, besloten wij weer naar boord te gaan. We namen de metro terug naar de haven. Althans, dat dachten wij. Na wel een erg lange rit kwamen wij tot de ontdekking dat we aan de andere kant van de stad zaten. We besloten weer terug te gaan waar we begonnen waren en van daaruit het weer opnieuw te proberen maar dan met de goede trein. Het was al licht toen wij naar veel zoeken zagen waar onze boot lag. Zonder naar bed te gaan begon ik aan mijn dienst.

 

HONGKONG

Toen wij in Hongkong aanlegden, viel mij al meteen op dat er iets vreemds aan de hand was. Het volgende maakte ik daar mee.

Gewoontegetrouw kwam daar de gouden ploeg aan boord. Dit was een groep hoertjes met aan het hoofd Mama Sam. Zij was de baas van de dames. Omdat de gouden ploeg officieel niet aan boord mocht komen, gebeurde dit altijd met behulp van een bootje en een touwladder. Daarmee klommen zij dan aan boord, maar wel op het moment dat de havenarbeiders niet aan het werk waren en het donker was.

Nu kon het feest beginnen. Voordat er matrozen waren die met een dame de kooi in doken, moest er eerst aan Mama Sam worden afgerekend.

Omdat er die avond meestal veel werd gedronken, liep alles een beetje uit de hand.

Van de officieren en bediendes, die in het middenschip waren gehuisvest, werd verwacht dat zij niet aan zulke feesten deelnamen. In de regel hield men er zich hier ook aan, maar een enkel keer lukte het iemand om in het donker over het dek naar de matrozenkooien te sluipen en zich daar in het feestgedruis te storten.

 

DE CUBA CRISIS

Tijdens mijn reis in oktober 1962 hoorde ik op de radio dat Amerika en Rusland problemen maakten over een raketbasis op Cuba. Amerika eiste van Rusland dat er geen raketten op Cuba gestationeerd zouden worden en dreigde met een oorlog als dit toch zou gebeuren. Doordat de situatie zeer dreigend was en de vlam ieder moment in de pan kon slaan, riep de kapitein de voltallige bemanning bij elkaar. Hij sprak de bemanning toe over wat de problemen waren en wat er verwacht konden worden, en ook wat we zouden doen als er werkelijk een oorlog zou uitbreken.

Op dat moment bevonden wij ons in de Stille Oceaan; via het Panama kanaal voeren we richting Houston in welk geval wij ons dicht bij het brandpunt zouden bevinden. Tijdens de bijeenkomst las de kapitein een brief van de Nederlandse regering voor waarin stond dat de Amerikanen ons schip in Houston zouden boycotten en niet deden lossen.Ten onrechte waren zij van mening dat ons schip in het communistische China was geweest en dat onze bestemming Cuba was. Via deze brief werd de kapitein om zijn medewerking gevraagd om incidenten te vermijden en mee te werken als ons schip zou worden aangehouden, ook al leidde dit tot vertraging. De volgende dag werd de naam van ons schip voortdurend op de radio genoemd met de mededeling dat de lading niet gelost wordt als ons schip Houston zou aan doen. Diezelfde nacht nog werden we door de Amerikanen aangehouden en gecontroleerd. Vol spanning deelde de kapitein ons daags erna mede dat ons schip werd beschouwd als Nederlandse bodem. Ook kregen wij instructies hoe te handelen in oorlogssituaties. Toen we Houston bereikten, was de oorlogsdreiging geweken en het schip werd zonder vertraging gelost.

Aan welk gevaar we waren blootgesteld, besefte ik pas veel later. Mijn ouders hadden mij een brief gestuurd met krantenknipsels waarin de naam van ons schip herhaaldelijk voorkwam. Mijn moeder had doodsangsten uitgestaan. Zelf was ik niet bang geweest, ik vond alles alleen maar spannend.

 

LIMA (PERU)

In de havens langs de kust van Zuid-Amerika was altijd veel te beleven. Wij lagen voor anker in Lima, de hoofdstad van Peru. Omdat de haven vol was, moesten wij hier wachten tot er een plaats vrij kwam.

Ondertussen kwamen er uit alle richtingen bootjes met indianen te voorschijn. Ze wilden zelf gemaakte souvenirs aan ons verkopen. Doordat ze niet aan boord konden, hadden ze een truc bedacht. Zodra ze het schip bereikten, gooiden ze touwen omhoog. Aan het uiteinde was een mandje bevestigd. Over de reling hangend, konden we de spullen zien die ze te koop aanboden. Was de prijs met behulp van gebarentaal bepaald, dan deden ze de spullen in het mandje. Deze trokken we dan naar boven, namen de spullen eruit, deden het geld erin en lieten het vervolgens weer zakken. In sommige bootjes zaten kinderen die voor geld allerlei kunstjes deden. Het geld dat we in zee gooiden, doken zij vol enthousiasme weer op. Er werd ook naar sigaretten gevraagd. Doordat de douane nog niet aan boord was geweest, hadden wij voldoende sloffen sigaretten aan boord. Ook ik had nog heel veel voorraad dus verkocht ik deze dan ook want de winst was flink. Enkele uren later konden wij in de haven van Callao aanleggen. De bemanning ging van boord. Samen met een paar anderen ging ik de stad in en bezocht een bar. Binnen aangekomen kregen wij ruzie met de bemanning van een Zweeds schip dat ook in de haven lag. De bemanning was al dronken daar op hun schip geen drank aan boord was. De ruzie liep behoorlijk uit de hand en voordat ik het wist was de politie aanwezig. Deze arresteerde enkele collega’s van mij. Zelf kon ik me met nog een collega net op tijd uit de voeten maken. Door ons in een donker steegje te verstoppen, wisten we aan de achtervolging door de politie te ontkomen. Van de gearresteerde jongens hoorde ik achteraf dat het hun wat geld had gekost. Omdat het te gevaarlijk was kon ik die nacht niet aan boord gaan. Een paar meisjes die we ontmoet hadden wilde ons wel helpen, wij konden de nacht bij hen doorbrengen. Als dank beloofde ik haar dat zij de volgende dag aan boord mocht komen.

Die volgende ochtend (mijn collega was er al niet meer) liep ik bij daglicht samen met de havenarbeiders naar het schip en kwam zo ongezien weer aan boord waar ik meteen aan het werk kon gaan: niemand had mij gemist.

 

Omdat er geen vreemde personen aan boord mochten en zeker niet in de hut van een bemanningslid, moest ik een bewaker omkopen. We hadden een plan bedacht en spraken af dat ik die avond een bepaald signaal zou geven, waarna de bewaker de andere richting zou uitlopen en ik met het meisje aan boord kon gaan. Het van boord gaan zou op dezelfde manier gaan gebeuren. Het plan lukte en alles liep goed voor ons af. Ik was weer een spannend avontuur rijker.

 

FEESTJE AAN BOORD

  

Tijdens een verblijf in Zuid-Amerika werd er voor de officieren een feestje gehouden. Om de boel wat op te vrolijken werd er een damesclub uit Lima uitgenodigd om aan boord feest te komen vieren. De dames zouden gratis kunnen eten en drinken en eventueel een dansje maken met de officieren. Mij werd gevraagd voor de bediening te zorgen. Omdat mij verteld werd dat dit om een besloten gezelschap ging, kon er van alles gebeuren en werd ik door de officieren betaald voor deze avond. Ik stemde toe dat ik hun die avond zou bedienen.

‘s Avond om negen uur werden de gasten verwacht en aan boord welkom geheten door de eerste officier. Het feest kon beginnen. Het duurde niet lang of er werd al gezellig gebabbeld en gedanst, hoewel sommige officieren er nog wat onwennig bijzaten.

Maar al gauw deed de drank zijn werk en het werd steeds geanimeerder. En hoewel ik voor de gasten moest zorgen, had ik zelf ook tijd om me in het feestgewoel te werpen. Vanuit mijn ooghoeken zag ik een officier met een Zuid-Amerikaanse schone richting hut gaan. Na een tijdje ging in de bar al het eerste belletje van een officiers hut. Ik haastte mij naar zijn hut, waarvan de deur openstond, zodat ik hoorde wat zich daar daarbinnen afspeelde. De officier lag met een hoofd zo rood als een biet op bed met het meisje. Stamelend vroeg hij mij niet verder te vertellen wat ik had gezien. Ondertussen was het al laat geworden. Nadat de laatste gasten het schip hadden verlaten, ruimde ik alles op en ging naar mijn hut. Bij sommige officiershutten brandde nog licht. Het laat zich raden wat daar nog gaande was. Moe maar voldaan kroop ik de kooi in om de volgende ochtend weer vroeg op te staan en doen alsof er niets aan de hand was geweest .


PASSEREN VAN DE EVENAAR

 

 

Bij het passeren van de evenaar is het en traditie dat Neptunus aan boord komt om de mensen die voor het eerst de evenaar oversteken te “dopen”. Ook ik moest er aan geloven. Bij mijn eerste passage werd ook ik gedoopt. In zwembroek moest ik voor Neptunus (meestal was dat de bootsman) en zijn volgelingen verschijnen. Twee van zijn knechten schonken mij gekleurd zeewater in. Hoewel het zeer vies smaakte, moest ik het toch op drinken. Vervolgens werd ik met schuim ingesmeerd en mijn gezicht werd met een groot houten mes geschoren. Daarna moest ik door een tunnel kruipen waar aan beide uiteinden met een brandslang water in werd gespoten om tenslotte in een grote bak met water te worden gegooid. Als doopbewijs kreeg ik van Neptunus een oorkonde zodat ik bij een volgende passering niet meer gedoopt hoefde te worden. Na mij volgden nog enkelen bemanningsleden .


  

SLOEPENROL

Eenmaal per reis als we in een haven lagen aangemeerd, werd er een oefening gehouden: de zogenaamde sloepenrol. Nadat alarm was gegeven, moeten we zo snel mogelijk onze reddingsvesten omdoen en in de sloepen klimmen. Deze werden vervolgens met behulp van een katrol naar beneden gelaten. We zaten dan met ongeveer vijftien man in zo’n reddingsboot. Omdat deze redelijk groot waren, viel roeien niet mee. Gelukkig werd de oefening maar eenmaal per reis gehouden.

 

CHINESE GEVANGENE AAN BOORD

Op een dag kregen we te horen dat een Chinese gevangene aan boord kwam die naar Singapore moest. Het betrof hier een gevangene die amnestie had gekregen van de Amerikaanse president Kennedy, maar die het land moest verlaten. Deze gevangene werd in een hut opgesloten en mocht niet van boord. Als we op zee waren, mocht hij wel vrij rondlopen. Ondanks de bewaking in de havens die wij aandeden, lukte het onze Chinese wasbazen om hem mee aan wal te nemen en hem later weer ongezien aan boord te smokkelen. Pas veel later kwam men hier achter. Omdat ik hem eten moest brengen in zijn hut, heb ik veel avonden met hem door gebracht. Hij vertelde me dat hij was opgepakt voor handel in verdovende middelen en dat hij een jaar gezeten had. Hij vreesde dat hij bij terugkeer in China weer zou worden vast gezet. En inderdaad, toen we de haven van Singapore binnenliepen, stond de politie hem al op te wachten. Huilend nam hij afscheid van de bemanning en ging van boord.

Op dezelfde dag werden wij uitgenodigd op een feestje van een rijke Chinees. Hij had een kast van een huis, met zwembad en alle andere gemakken die een mens zich maar kon wensen. Voor we er heen gingen, had ik met mijn collega’s afgesproken dat ze me niet in het zwembad zouden gooien omdat ik niet kon zwemmen. We waren nog maar net binnen of de drank begon al rijkelijk te vloeien en het duurde dan ook niet lang of de eerste gasten lagen al in het water, wat ook te maken had met de warmte. Ook mijn collega’s lagen al snel in het water en vroegen mij ook of ik kwam. Ik wees hun op onze afspraak. Tevergeefs, want voordat ik er erg in had, lag ik spartelend in het water en probeerde er zo snel mogelijk uit te komen. Mijn collega’s hadden al gauw in de gaten dat het menens was en probeerden mij aan de kant te krijgen. Geen eenvoudige klus omdat ik in paniek om me heen sloeg. De ander gasten keken met verbazing toe en konden zich maar moeilijk voorstellen dat ik als zeeman niet kon zwemmen. Eenmaal bekomen van de schrik verliep de avond toch nog gezellig. Een van onze bemanningsleden ging die nacht niet mee terug aan boord: hij bleef achter op het feest. Toen ons schip vertrok, was hij niet aan boord. Toen wij twee dagen later in de volgende haven aankwamen, arriveerde hij ook. Met een vliegtuig was hij ons nagekomen. Dit voorval kostte hem wel zijn baan en in de volgende haven werd hij met een Nederlands schip teruggestuurd naar Nederland. Het kwam zelden voor dat iemand werd ontslagen, meestal kreeg je enkele geldboetes als je je niet aan de regel hield.

MIJN WERK AAN BOORD

‘s Morgens om zeven uur werd ik gewekt door de matroos van de wacht, die nachtdienst had gehad. Ik maakte koffie en wekte de officieren. Vervolgens ging ik naar de eetzaal, dekte de tafels en zorgde tussen half acht en acht uur voor de bediening. Daarna ontbeet ik zelf, terwijl de bediening werd overgenomen door de bediende van de bediendes. Na het eten, zo omstreeks tien uur, maakte ik de hutten van de officieren schoon en zorgde dat ze koffie op hun werkplek kregen. Vooral als het schip slingerde, was het geen gemakkelijke opgave om koffie zonder te morsen naar de plaats van bestemming te brengen.

Tegen de middag werd het tijd om de tafels te dekken voor het middagmaal. Eerst moest ik me omkleden in een smetteloos wit pak met als contrast een zwart strikje. De bediening ging mij goed af, hoewel het er erg deftig aan toe ging .

Na het eten deden we de afwas en aten vervolgens zelf. Tussen half twee en vier uur hadden we vrij af. Die tijd benutten we met zonnen of in de kooi liggen of we gingen de wal op als we in een haven lagen.

Om vijf uur zorgde ik voor het avondeten. Meestal bestond dat uit brood met wat warms erbij. Het eten was altijd heel goed voor iedereen en er was altijd voldoende.

‘s Avond hadden wij om de beurt barwacht, ik van zes tot tien uur. Deze dagindeling had ik zeven dagen per week zolang als de reis duurde.

 

NAAR HUIS

  

December 1962 kreeg ik een brief met de mededeling dat ik kon worden afgelost als het schip in de haven van Calcutta lag. Mijn half jaar zat er op. Ik kon ook nog blijven tot mei 1963, ik hoefde dit maar kenbaar te maken en alles werd geregeld. Ik keek naar buiten; het was mooi weer en ik dacht aan thuis waar het rond deze tijd van het jaar nog winter was. Ik wilde nog meer van de wereld zien.

Ik sprak er met Sjaak over. Hij was dezelfde mening toegedaan: we zouden blijven, het beviel ons goed en er was niemand die op ons wachtte.

Ik schreef die avond een brief naar huis dat we voorlopig nog niet terug zouden keren en dat ze zich geen zorgen hoefde te maken.

Maar in mei 1963, na vijftien maanden was het dan zo ver. Vanuit Calcutta zouden we met een DC 8 van de KLM terug vliegen naar Nederland: een vlucht van 18 uur. De avond voor vertrek trakteerde de bemanning, waarmee we vijftien maanden hadden gevaren en veel hadden meegemaakt op een feest.

De volgende dag gingen we met een bus naar het vliegveld. Ik kon niet geloven dat mijn avontuur, dat zoveel indruk op mij heeft gemaakt, ten einde liep en droomde wat voor me uit over de tijd die komen ging als ik weer in Nederland was. Plotseling moest de bus stoppen voor een paar koeien die midden op straat stonden en de weg versperden. Dit zou ik straks missen.

Toen ik nog eens om me heen keek voor ik in het vliegtuig stapte, begreep ik dat er geen weg terug meer was en nam plaats in een stoel. Hier begon voor mij al Nederland.

Op Schiphol stonden mijn ouders mij al op te wachten. Het was alsof ik niet was weggeweest. Onderweg in de trein terug naar huis moest ik vertellen wat ik had mee gemaakt. In mijn ouders huis waren ook mijn broers en zussen. De koffers werden uitgepakt want ik had voor ieder iets mee genomen.

Terwijl ik aan een stuk door vertelde, onderbrak mijn vader me: “Er is een brief gekomen voor je”. Hij zwaaide met een bruine envelop: mijn oproep voor militaire dienst met de mededeling dat ik mij bij thuiskomst moest melden bij de kazerne in Venlo. Ik schrok. Ik was vijftien maanden van huis geweest zonder een dag verlof en voelde er, met drie maanden verlof tegoed, niets voor om me al meteen als soldaat te melden. Dat deed ik dan ook niet. Ik liet niets van mij horen. Ik wilde zoveel bezoeken afleggen en had nog zo veel te vertellen. Ik genoot eerst van een vakantie van drie weken en meldde me vervolgens voor militaire dienst: een nieuw avontuur. Na mijn diensttijd wilde ik weer graag naar het buitenland. Ik had de smaak te pakken en gedurende mijn dienstplicht bereidde ik mijn vertrek al voor. Ik stelde alles in het werk om als militair in Suriname te mogen dienen, maar kreeg als voormalige zeeman geen toestemming. Er was een regel die zeelieden verbood om in Suriname te dienen: ze wisten te veel en men ging er vanuit dat ze te veel invloed op de groep konden krijgen. Omdat Suriname niet doorging wilde ik naar Amerika of naar Canada. Mijn plannen om na mijn dienstplicht in Canada op een koeienfarm te gaan werken verkeerden in een vergevorderd stadium. Toen ik als korporaal afzwaaide kreeg ik verkering en mijn plannen gingen niet meer door.

  

OVER DE AUTEUR

 

Foto’s en zeemansverhalen van Frans Willems als bediende op twee vrachtboten van de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd,  de ms Wonosari en de ss Ampenan, in de periode 1961-1963.

In oktober 1961 op 18- jarige leeftijd besloten  Sjaak Hurkens en Frans Willems  te gaan varen om wat van de wereld te zien. Frans heeft een plakboek vol foto’s en verhalen die hem zijn bijgebleven. Alle werelddelen hebben zij bezocht. In mei 1963 stopte hij met varen daar hij zijn dienstplicht moest gaan vervullen bij de landmacht. In zijn diensttijd had hij graag uitgezonden willen worden naar Suriname. Maar in die tijd mochten zeemannen die op de grote vaart hadden gevaren niet hun dienstplicht in het buitenland vervullen.

De legerleiding vond dat de zeemannen te veel wisten en te avontuurlijk waren. Na zijn diensttijd wilde Frans nog gaan emigreren naar Canada om op een koeienfarm te gaan werken. Maar toen hij als korporaal het leger verliet, leerde hij zijn huidige vrouw kennen en bleef daardoor aan wal. Hij heeft gemeend dit alles op papier vast te moeten leggen voor het nageslacht.

 

Op deze foto is Frans 18 jaar.

Nu, in het tijdperk van de computers, heeft Frans zijn verhalen in “Mijn besluit stond vast” herschreven.

 FW Geleen 2005