DE MIST IN

 

Koud was het daar voor op de bak die avond. Potdichte mist zoals dat heet en we sukkelde  zeer langzaam varend de Eems af op zoek naar de ET-route om langs de eilanden in Londen te geraken. Maar er was geen doorkomen aan, zonder radar en waar je vanuit de stuurhut amper de bak kon zien. We sukkelden al toeterend bezijden de vaarroute en de ouwe besloot daar maar voor anker te gaan. Om de twee minuten een lange stoot op de hoorn werd vervangen door om de minuut 5 seconden snel bellen. Nou ja, had je als uitkijk toch wat te doen.

Merkwaardig dat je in de mist zo goed alles hoort in je omgeving. Met kletterend geraas liet  ik stuurboord anker vallen en gaf af en toe wat slack totdat ik voelde dat ie houvast had in de bodem. Het  ankerlicht gehesen en geroepen naar achteren waar een stuurhutraam open stond en ik heel vaag de ouwe kon onderscheiden. “Ligt ie goud so?”riep hij en draaide de navigatieverlichting uit. “Muurvast, kan er iemand koffie brengen?” “Bel maar een keer en ga ’t zelf halen!”

Dat’t koffie halen langer dan een minuut duurde mocht de pret niet drukken. Ik gaf een flinke riedel op de bel wat ze volgens mij in Duitsland en Nederland moesten horen en rende naar achteren via het luikhoofd. De stuurman had de wacht gekregen achterop en lag ergens in de stuurhut want bij het terug gaan naar de bak met m’n koffie zag ik ‘m niet.

Heerlijk zo’n bak pleur, want dat was ‘t, Tinus had ‘m gezet, veel te sterk natuurlijk. Bellen en luisteren. De stuurman had de dekverlichting in de mast aangedaan Zo kon een onverlaat die te dicht bij kwam ons beter zien liggen. Koud was ‘t, verdomde koud. Maar ja, het was dan ook begin 1963 en we hadden de strengste winter sinds tijden. Luisteren, bellen, op en neer lopen. Daar hoorde ik een anker vallen. We kregen een buurman. Toen het een tijdje stil was riep ik na het bellen”ahoy....Nederlanders?”  “Het bleef even stil en toen “Ja, koud he?!”

“Hebben jullie Groningers aan boord?”riep ik weer, een oud geintje ophalend. “Ja, hierzoot,

Drie!” En ik riep dan zoals gebruikelijk”Verzuip ze maar!”Het bleef even stil en dan”En jullie? Delfzijlers aan boord? Verzuip die ook maar!”Och, zo was je even bezig.’Wie zijn jullie?”schreeuwde de stem. “De Rini’en jullie?” “Zeehond!” en toen meteen erachteraan”Ken dat noe afloop’n wesen met dat gebrul!” Een andere stem, waarschijnlijk de ouwe van de Zeehond die het gekwek zat was. Het werd stil en er werd alleen maar gebeld om de minuut vijf seconden.

Nog een half uurtje en dan moest ik vliegensvlug Menno porren die het van mij zou overnemen. Ik verlangde naar mijn kooi. De Zeehond hoorde je af en toe ook bellen maar het was me opgevallen dat de tussenpozen langer waren dan een minuut.. Nou ja, hier kwam verder toch geen mens. Toen hoorde ik ergens ver weg het geluid van schroefwater. Ik moest nog denken’wie is er nu nog aan ’t pootje bajen?”

Maar toen ik er goed op lette hoorde ik dat het geluid dichterbij kwam. Bellen! En nog een keer. Het geluid bleef en werd duidelijker. “flatsch. flatsch  flatsch......als maar luider. De ervaring leerde dat een schip naderbij kwam en hoog op het water lag omdat je de schroef door het water hoorde slaan. Bellen! Als een gek bellen. Het ging door en het naderende schip moest nu aardig dichtbij zijn gekomen. Wat moest ik doen? Naar achteren rennen en iedereen uit zijn kooi rukken? Dat haalde ik nooit meer op tijd. “Stuuuuur.....!!” was het enige wat ik kon doen en bellen! Godzijdank, de stuurman sliep niet en kwam uit het raam hangen”Ja?”

“Er komt iets groots aan en ik hoop dat ie radar heeft!”

De stuurman luisterde even aandachtig en kwam de stuurboord brugvleugel op vliegen de zijde waar het geluid vandaan kwam. Nu belden ze op de Zeehond ook als een bezetene, zij hadden het ook gehoord.’Flatsch flatsch flatsch” en nu heel erg hoorbaar.

Daar was ze....! “Tjee... wat een joekel!”  Een donkere schim schoof op twintig meter afstand langs ons af en verdween weer . Taal nog teken. Ja, toen ze verdween gaf ze een lang aangehouden stoot op de hoorn. Waarschijnlijk sliep hun uitkijk, als ze die al hadden en schrok hun stuurman omdat ie ons nu pas ontdekte en tevens ontdekte dat ie helemaakl fout zat buiten de vaargeul en geen signalen gevend.  “Nou, mooi op tijd!”hoorde ik onze stuurman roepen. “Hadden jullie hem ook gehoord?”riep ik de mist in.”Ja, die was verdomme dichtbie ja!” klonk het van gene zijde.

Ha, daar kwam Menno me aflossen. Slaap had ik niet meer na dit ontsnappingsavontuur en ik vertelde hem wat er zojuist was voorgevallen.. Menno had voor mij ook koffie meegebracht en hieraan lurkend zei ik,”misschien komt ie dadelijk weer terug omdat ie hier fout zat!”

“Nou weinig kans die hoopt alleen maar dat we zijn naam niet hebbeb gezien.” Die heb ik wel gezien! Maar het was Russisch en begon met  Kpec iets langer en twee woorden het tweede begon met Pi uit de wiskunde. En achterop dacht ik Leningrad te ontcijferen want dat ken ik.”

“Nou ja, simpel”zei Menno, dan komt ie of uit Emden of uit Delfzijl, daar moet achter te komen zijn, wie een van die havens verlaten heeft.”

(later bleek het de Kresnaya Presnaya te zijn en er is nooit iets mee gedaan, er is ook niets gebeurd tenslotte, buiten dat ie gevaarlijk dichtbij kwam)

Ik bedankte Menno voor de koffie en met een “goede wacht, goede rust” verdween ik naar de kombuis om de bekers te spoelen. De kombuis op de Rini stond in open verbinding met de messroom en ik dook even op de bank en begon in een verscheurde Panorama te lezen.

Erg ver was ik niet gekomen met lezen want mijn aandacht werd getrokken door hetzelfde geluid van daarstraks. “Flatsch..flatsch..flatsch”. Dat kon niet ver weg zijn want ik zat binnen en hoorde nu bijna hetzelfde als daarnet.

Ik wilde achter de tafel uit komen toen er een enorme dreun, gepaard gaande met gerinkel en gescheur van ijzer op ijzer. De hele bakboordzijde werd verpulverd en ik werd tegen de vloer onder de tafel gedonderd en even wist ik niets meer. Dit was dus doodgaan.

Langzaam opende ik de ogen en wist even niet waar ik me bevond. Heel even maar, en ik wilde overeind komen maar dat ging niet, ik lag onder de tafel en in een blik van daar uit zag ik dat de messroom ongegeschonden was. Wel deed mijn arm pijn, alsof er iets brandends door de huid was gegaan.

Ik kwam volkomen defuus onder de tafel vandaan en zag wat er gebeurd was.

Er was helemaal geen schip die ons geramd had. Ik was tijdens het lezen in slaap gesukkeld en op een gegeven moment met mijn arm tegen de verwarming gekomen en door daarop in mijn slaap te reageren, van de bank af onder de tafel gedonderd met de koffiemokken achter me aan die kapot waren gevallen.

 Ik had het zweet op mijn voorhoofd staan. Het leek allemaal zo echt. Hoe lang had ik geslapen? Een kwartiertje. Dus kon ik nog wat uurtjes naar mijn kooi gaan. Ik besloot toch nog even naar Menno te gaan om het verhaal te vertellen wat me overkomen was. Ik nam een andere mok en vulde die met koffie voor hem. Ik hoefde geen twee mokken meer af te spoelen. De scherven opruimen doe ik dadelijk wel dacht ik nog. Menno was verrast mij te zien en de koffie was zeer welkom, hij begon er meteen aan en tussen twee slokken door zei hij, “Ik had even het idee dat die Rus terug gekomen was,zeg......Ik hoorde net ook schroefwater maar die knakker ging er op flinke afstand mee de mist in.

Ik staarde hem even aan. “Ik zal jou vertellen wie er de mist in ging.....ikke....!